Wet van 17-07-2024, Stb. 2024, 207 en inwerkingtredingsbesluit van 17-07-2024, Stb. 2024, 221
Wet tot wijziging van de Overleveringswet, de Wet wederzijdse erkenning en tenuitvoerlegging vrijheidsbenemende en voorwaardelijke sancties en het Wetboek van Strafrecht ter herimplementatie van onderdelen van het kaderbesluit 2002/584/JBZ betreffende het Europees aanhoudingsbevel, van onderdelen van het kaderbesluit 2008/913/JBZ betreffende de bestrijding van bepaalde vormen en uitingen van racisme en vreemdelingenhaat, van onderdelen van de richtlijn (EU) 2013/48 betreffende het recht op toegang tot een advocaat in strafprocedures en in procedures ter uitvoering van een Europees aanhoudingsbevel en van onderdelen van de richtlijn (EU) 2017/1371 betreffende de strafrechtelijke bestrijding van fraude die de financiële belangen van de Unie schaadt (Wet herimplementatie Europees strafrecht)
—De aanleiding voor deze wet is gelegen in ingebrekestellingen die de Nederlandse regering heeft ontvangen van de Europese Commissie wegens niet correcte omzetting in nationaal recht van enkele bepalingen van Kaderbesluit 2002/584/JBZ betreffende het Europees aanhoudingsbevel (EAB) en de procedures van overlevering tussen de lidstaten (kaderbesluit EAB), wegens onvolledige naleving van het Kaderbesluit 2008/913/JBZ betreffende de bestrijding van bepaalde vormen en uitingen van racisme en vreemdelingenhaat door middel van het strafrecht (kaderbesluit racisme en vreemdelingenhaat), een ingebrekestelling wegens niet volledige omzetting van richtlijn (EU) 2017/1371 betreffende de strafrechtelijke bestrijding van fraude die de financiële belangen van de Unie schaadt (PbEU 2017, L 198) (PIF-richtlijn) en een ingebrekestelling wegens een niet correcte omzetting van de richtlijn (EU) 2013/48 betreffende het recht op toegang tot een advocaat in strafprocedures en in procedures ter uitvoering van een Europees aanhoudingsbevel en het recht om een derde op de hoogte te laten brengen vanaf de vrijheidsbeneming en om met derden en consulaire autoriteiten te communiceren tijdens de vrijheidsbeneming (richtlijn recht op toegang tot een advocaat). Deze wet voorziet in wijzigingen van de Overleveringswet en het Wetboek van Strafrecht om deze door de Commissie geconstateerde gebreken te herstellen. Ook strekt het wetsvoorstel tot wijziging van een aantal bepalingen van de Overleveringswet die niet aan de orde zijn gesteld door de Commissie. Deze wijzigingen zijn noodzakelijk in het licht van de door het Hof van Justitie EU na ontvangst van de ingebrekestelling in enkele arresten gegeven uitleg aan de bepalingen van het kaderbesluit EAB. Zo wordt naar aanleiding van een uitspraak van het HvJ EU de betrokkenheid van de Internationale rechtshulpkamer van de rechtbank Amsterdam (IRK) geregeld bij de feitelijke overlevering van een opgeëiste persoon wanneer sprake is van een situatie van overmacht of wanneer ernstige humanitaire redenen in de weg staan aan feitelijke overlevering. Ook worden diverse bevoegdheden van de officier van justitie overgeheveld naar de rechtbank Amsterdam waarmee verdere opvolging wordt gegeven aan de jurisprudentie van het HvJ EU over de invulling van het begrip ‘rechterlijke autoriteit’. Al eerder werden naar aanleiding van deze jurisprudentie bevoegdheden van de officier van justitie overgeheveld naar de rechter-commissaris als bevoegde uitvaardigende autoriteit (artikel 44 Overleveringswet) en is een aantal prangende bevoegdheden, die bij de officier van justitie als uitvoerende rechterlijke autoriteit waren belegd, overgeheveld naar de rechtbank Amsterdam. Om aan het Kaderbesluit te voldoen wordt met deze wet weer een aantal bevoegdheden van de officier van justitie overgeheveld naar de Rechtbank Amsterdam. Dat geldt onder meer voor de bevoegdheid tot rauwelijkse weigering van een EAB en de bevoegdheid om te beslissen over uitstel van de feitelijke overlevering om humanitaire redenen. Verder verplicht de richtlijn recht op toegang tot een advocaat Europese lidstaten ervoor te zorgen dat personen die zijn aangehouden op grond van een EAB toegang hebben tot een advocaat in de uitvoerende lidstaat. De richtlijn noemt in dat kader enkele specifieke rechten die aan de betrokkene toekomen, waaronder het recht dat zijn advocaat aanwezig is bij verhoren die plaatsvinden in een procedure ter uitvoering van een EAB. Als de hulpofficier van justitie de raad voor rechtsbijstand in kennis stelt van de aanhouding van een opgeëiste persoon en er binnen twee uur na die kennisgeving geen raadsman beschikbaar is, kan de officier van justitie besluiten dat wordt begonnen met het horen van de opgeëiste persoon in verband met de beslissing over de inverzekeringstelling, zonder dat die persoon tijdens het horen wordt bijgestaan door een raadsman. De Commissie stelt dat een maximale wachttijd van twee uur als zodanig toelaatbaar is in het licht van de richtlijn recht op toegang tot een advocaat. Volgens de Commissie mag echter na ommekomst van de wachttijd alleen dan in afwezigheid van een advocaat worden begonnen met het horen als de opgeëiste persoon uitdrukkelijk afstand doet van het recht op rechtsbijstand tijdens het horen. De Overleveringswet wordt daarom gelijkgetrokken met de bestaande regeling voor strafzaken op basis van artikel 28b Sv. Dit betekent dat als betrokkene geen afstand doet, er ook in overleveringszaken na ommekomst van de wachttijd van twee uur pas met het horen kan worden begonnen als er een raadsman beschikbaar is.
De wet betreft voorts de omzetting van artikel 1, lid 1, onder c en d, van kaderbesluit racisme en vreemdelingenhaat. Deze onderdelen bevatten de verplichting tot strafbaarstelling van specifieke racistische of xenofobe uitingen: het publiekelijk vergoelijken, ontkennen of verregaand bagatelliseren van de daar genoemde internationale misdrijven, voor zover zo’n uitlating een van de aldaar genoemde gevolgen heeft. Bij de vaststelling van dit kaderbesluit in de Raad heeft Nederland een verklaring afgelegd met de strekking dat het reeds voldoet aan de verplichting tot strafbaarstelling van deze specifieke gedragingen, omdat deze vallen onder het bereik van de generiek omschreven discriminatiedelicten van de artikelen 137c t/m 137e van het Wetboek van Strafrecht. De Europese Commissie stelt zich echter op het standpunt dat van een correcte en volledige omzetting van deze kaderbesluitbepaling geen sprake is, omdat in de tekst van artikel 137c Sr niet uitdrukkelijk naar die specifieke gedragingen wordt verwezen. Met deze wet wordt daarom aan artikel 137c Sr een lid toegevoegd dat expliciteert dat – in lijn met bestendige jurisprudentie – groepsbelediging ook kan bestaan uit beledigende vormen van het publiekelijk vergoelijken, ontkennen of verregaand bagatelliseren van de internationale misdrijven die zijn genoemd in de betreffende artikelbepaling van het kaderbesluit.
Om volledig aan de PIF-richtlijn te voldoen wordt tot slot met deze wet ook fraude met de ontvangsten van de Europese Unie strafbaar gesteld, voor zover die niet al wordt bestreken door artikel 225 Sr.
Inwerkingtreding
Deze wet treedt in werking met ingang van 1 oktober 2024.