Wet van 7 juni 2022, Stb. 2022, 242

Wet tot wijziging van Boek 1 van het Burgerlijk Wetboek en de Wet basisregistratie personen in verband met het van rechtswege ontstaan van gezamenlijk gezag door erkenning

—Het afstammingsrecht regelt wie juridisch ouder is van een kind. Daaraan wordt een aantal rechtsgevolgen gekoppeld. Zo bestaat tussen de juridisch ouder en het kind een wederkerige onderhoudsplicht. Voorts heeft het juridisch ouderschap gevolgen voor onder meer het erfrecht, het naamrecht, het nationaliteitsrecht en het recht op omgang. Het ouderlijk gezag houdt het recht en de plicht om het kind te verzorgen en op te voeden in. Het verschaft het wettelijke bewind en vruchtgenot over het vermogen van het kind en de wettelijke bevoegdheid om het kind in en buiten rechte te vertegenwoordigen. De ouder met gezag heeft dus zeggenschap over het kind. De ongehuwde partner van de moeder die zijn of haar kind erkent, verkrijgt op grond van de huidige wetgeving niet automatisch het gezag, hij of zij wordt wel juridisch ouder. Gehuwde ouders krijgen van rechtswege wel het gezamenlijk gezag. Deze wet trekt dit gelijk. Ook voor ongehuwde partners volgt van rechtswege en automatisch gezag na erkenning van het kind. De erkenner verkrijgt dan samen met de moeder het gezamenlijk gezag. Er ontstaat geen gezamenlijk gezag van rechtswege als de ouders gezamenlijk bij de ambtenaar van de burgerlijke stand dan wel in een notariële akte van erkenning verklaren dat alleen de moeder het gezag uitoefent. In geval van een conflict hierover kan via een rechterlijk oordeel de erkenner alsnog het gezag over het kind krijgen. Er ontstaat verder geen gezamenlijk gezag van rechtswege bij erkenning, indien de moeder toestemming voor de erkenning heeft geweigerd en de toestemming op verzoek van de erkenner is vervangen door toestemming van de rechtbank.

Deze wet treedt in werking op een bij koninklijk besluit te bepalen tijdstip

Kamerstukken