Wet van 9-2-2012, Stb. 2012, 78

Wet tot het geven aan gemeenten van de verantwoordelijkheid voor schuldhulpverlening

—Uit onderzoek blijkt dat de bestaande gemeentelijke schuldhulpverlening met een aantal problemen kampt die leiden tot een beperkte effectiviteit. De wettelijke inbedding van de zorgplicht van gemeenten is een goed instrument om een deel van deze problemen op te lossen. Het gaat dan om het realiseren van brede toegankelijkheid, de beperking van de wacht- en doorlooptijden, het realiseren van de integrale schuldhulpverlening zoveel mogelijk onder regie van de gemeente en het op de politieke agenda zetten van de gemeentelijke schuldhulpverlening. Door deze onderdelen van de gemeentelijke schuldhulpverlening in een wettelijke regeling op te nemen wordt een bodem in de gemeentelijke schuldhulpverlening gelegd, waaraan gemeenten moeten voldoen. Dit wijkt fundamenteel af van de op dit moment bestaande situatie, waarin geen ander wettelijk kader voor de gemeentelijke schuldhulpverlening geldt anders dan de algemene zorgplicht van gemeenten voor hun inwoners op basis van de Gemeentewet. Het leggen van een bodem in de gemeentelijke schuldhulpverlening zal naar het oordeel van de regering met name tot gevolg hebben dat de gemeenten die hun zorgplicht op het terrein van de gemeentelijke schuldhulpverlening tot op dit moment in beperkte mate hebben ingevuld in de komende periode een inhaalslag zullen maken. Het feit dat de gemeentelijke schuldhulpverlening als gevolg van deze wet jaarlijks op de politieke agenda van de gemeenteraad zal staan moet helpen om deze verantwoordelijkheid ook waar te maken. De effectiviteit van de gemeentelijke schuldhulpverlening zal ook toenemen doordat schuldenaren een beter beeld zullen krijgen van wat van de gemeente wel en niet verwacht mag worden. Het gaat dan om zaken als een goede toegankelijkheid, de kwaliteit van de schuldhulpverlening en het zo veel mogelijk vooraf inzicht geven in geldende termijnen. Daarnaast voorziet de wet in een wettelijke verankering van het recht op toegang tot een basisbankrekening en de mogelijkheid van het afkondigen van een breed moratorium in de schuldhulpverlening, een afkoelingsperiode waarin elke bevoegdheid van de schuldeiser tot verhaal op de goederen van de schuldenaar en tot opeising van goederen die zich in de macht van de schuldenaar bevinden niet kan worden uitgeoefend.
 

Inwerkingtreding

Inwerkingtredingsbesluit van 26-3-2012, Stb. 2012, 132

Besluit tot vaststelling van het tijdstip van inwerkingtreding van de Wet gemeentelijke schuldhulpverlening

—Wet gemeentelijke schuldhulpverlening (Stb. 2012, 78) treden in werking met ingang van 1 juli 2012, met uitzondering van de artikelen 5 en 11.


(Inwerkingtredings)besluit van 06-03-2017, Stb. 2017, 83

Besluit tot invoering van een afkoelingsperiode voor natuurlijke personen ter stabilisering van hun financiële situatie alsmede tot vaststelling van het tijdstip van inwerkingtreding van artikel 5 van de Wet gemeentelijke schuldhulpverlening (Besluit breed moratorium)

—Met de invoering van de Wet gemeentelijke schuldhulpverlening (Wgs) is de verantwoordelijkheid voor de uitvoering van de schuldhulpverlening expliciet bij de gemeenten komen te liggen. De wet wil de effectiviteit van de schuldhulpverlening bevorderen. Een algemene afkoelingsperiode, een periode waarin de schuldeisers zich tijdelijk dienen te onthouden van verhaal en executie, kan daar – mits de schuldenaar zich van zijn kant houdt aan bepaalde voorwaarden – een bijdrage aan leveren. Artikel 5, eerste lid, Wgs onderstreept dat door te bepalen dat het college van burgemeester en wethouders de rechtbank kan verzoeken om een afkoelingsperiode af te kondigen, waarin elke bevoegdheid van de schuldeiser tot verhaal op de goederen van de schuldenaar en tot opeising van goederen die zich in de macht van de schuldenaar bevinden voor maximaal zes maanden niet kan worden uitgeoefend.

Met de introductie van dit zogeheten ‘breed moratorium’ wil de regering de schuldhulpverlening een instrument geven daar waar de inzet van incassomaatregelen de inzet van de schuldhulpverlening te niet doet dan wel in hoge mate frustreert. De met het moratorium te realiseren tijdelijke afkoelingsperiode moet de schuldenaar en schuldhulpverlener de noodzakelijke rust geven om in samenspraak met de schuldeisers de nodige stappen te kunnen zetten om tot een stabiele financiële situatie te komen. De na inzet van de afkoelingsperiode ontstane situatie kan vervolgens een eindpunt zijn, maar ook een opmaat vormen voor andere dienst- en hulpverlening. Eindpunt daar waar de schuldenaar na stabilisatie weer volledig zelfstandig in staat is zijn (tijdens het breed moratorium overeengekomen) betalingsverplichtingen na te komen. En een opmaat daar waar de ontstane stabiliteit juist door de inzet van extra dienst- of hulpverlening kan worden verduurzaamd.

Dit besluit en artikel 5 van de Wet gemeentelijke schuldhulpverlening (Stb. 2012, 78) treden in werking met ingang van 01-04-2017.


Kamerstukken