Wet van 08-10- 2025, Stb. 2025, 389

Wet houdende regels over onafhankelijke bijstand en individuele oordeelsvorming bij discriminatie en tot wijziging van de Algemene wet gelijke behandeling en enige andere wetten in verband met de invoering van regels inzake gelijke behandeling in Bonaire, Sint Eustatius en Saba (Wet bescherming tegen discriminatie op de BES)

—De Grondwet stelt een verbod op ongerechtvaardigd onderscheid en geldt in de gehele jurisdictie van Nederland, dus ook binnen de openbare lichamen van Nederland. Artikel 1 Gw. is uitgewerkt in een aantal gelijkebehandelingswetten, die discriminatie op de daarin genoemde gronden verbieden. Deze wetgeving geldt in het Europese deel van Nederland; op Bonaire, Sint Eustatius en Saba (de BES) geldt deze tot nu toe niet. Bij de wijziging van de staatkundige status van de BES in 2010 is er voor gekozen om deze wetgeving nog niet van toepassing te verklaren op genoemde eilanden. Inmiddels is afstand genomen van deze terughoudendheid en is men van mening dat wetgeving ook op de BES toepassing behoeft, tenzij er goede redenen zijn om dit niet te doen. Doel is het bereiken van een gelijkwaardig effect, passend bij het uitgangspunt dat de drie eilanden een gelijkwaardig deel van Nederland zijn. Hoewel de Grondwet differentiatie mogelijk maakt, is ervoor gekozen de gelijkebehandelingswetgeving integraal van toepassing te verklaren op de BES. Deze wet gaat uit van het principe dat het hier om grondrechten gaat die in Nederland in de volle breedte bescherming behoeven. Met de wet wordt de volgende wetgeving van toepassing op de BES:

  1. de Algemene wet gelijke behandeling (deze betreft gelijke behandeling op grond van godsdienst, levensovertuiging, politieke gezindheid, ras, geslacht, nationaliteit, seksuele gerichtheid of burgerlijke staat);
  2. de Wet gelijke behandeling op grond van handicap of chronische ziekte;
  3. de Wet gelijke behandeling mannen en vrouwen;
  4. de Wet gelijke behandeling op grond van leeftijd bij de arbeid;
  5. artikel V van de Wet van 3 juli 1996 houdende wijziging van het Burgerlijk Wetboek en de Ambtenarenwet in verband met het verbod tot maken van onderscheid tussen werknemers naar arbeidsduur (Stb. 1996, 391);
  6. artikel III van de Wet van 7 november 2002 tot uitvoering van richtlijn 1999/70/EG van de Raad van de Europese Unie van 28 juni 1999 betreffende de door het EVV, de UNICE en het CEEP gesloten raamovereenkomst inzake arbeidsovereenkomsten voor bepaalde tijd (Stb. 2002, 560);
  7. enkele bepalingen van het Burgerlijk Wetboek.

De bovenstaande wetten bevatten primair normen voor burgers, bedrijven en organisaties. Ze gelden dus in horizontale, private verhoudingen. De overheid die zich als een dergelijke private partij gedraagt valt ook onder de reikwijdte van de wet. De uitoefening van publiekrechtelijk eenzijdig overheidshandelen valt dus in beginsel niet binnen de reikwijdte van de gelijkebehandelingswetgeving. De wetten kennen een vergelijkbare systematiek. Zowel direct als indirect onderscheid is in beginsel verboden. Er zijn enkele absolute verboden (bijvoorbeeld op seksuele intimidatie) en er zijn gerechtvaardigde uitzonderingen mogelijk. Waar in de wetgeving naar arbeidsovereenkomsten naar burgerlijk recht wordt verwezen en ambtenaren niet worden inbegrepen is van toepassing verklaring op de BES onvoldoende. Ambtenaren op de BES hebben geen arbeidsovereenkomst naar burgerlijk recht, maar vallen rechtspositioneel onder de Ambtenarenwet BES. Om hen bescherming te bieden op het gebied van gelijke behandeling zijn in de wet aanvullende bepalingen opgenomen.

Om wetssystematische redenen is ervoor gekozen om geen eigen ‘BES-wet’ tot stand te brengen, maar een wet te formuleren waarmee de bestaande gelijkebehandelingswetten van toepassing worden op de BES. Deze wens is ook vanuit de eilanden geuit, om redenen van duidelijkheid en eenvormigheid, toekomstbestendigheid en het voorkomen van ruis bij toepassing.

Deze wet treedt in werking op een bij koninklijk besluit te bepalen tijdstip.

Kamerstukken