Wet van 19-12-2018, Stb. 2018, 508
Wet tot wijziging van de Wet op de vennootschapsbelasting 1969 en de Invorderingswet 1990 in verband met de implementatie van Richtlijn (EU) 2016/1164 van de Raad van 12 juli 2016 tot vaststelling van regels ter bestrijding van belastingontwijkingspraktijken welke rechtstreeks van invloed zijn op de werking van de interne markt (PbEU 2016, L 234/26) (Wet implementatie eerste EU-richtlijn antibelastingontwijking)
—Deze wet bevat de maatregelen ter implementatie van de EU-richtlijn antibelastingontwijking (ATAD1). Feitelijk komt dat neer op de introductie van twee nieuwe regelingen, te weten een regeling op het gebied van de beperking van renteaftrek (‘earningsstripping’) en een regeling voor zogenoemde gecontroleerde buitenlandse entiteiten, afgekort CFC. Ook wordt de bestaande exitheffing op enkele punten aangepast naar aanleiding van ATAD1.
ATAD1 schrijft een generieke renteaftrekbeperking voor rentebetalingen op derdenleningen en concernleningen voor in de vorm van een earningsstrippingmaatregel. Deze maatregel is er kort gezegd op gericht om winstverschuiving en grondslaguitholling door middel van rentebetalingen te voorkomen. Het kabinet kiest bij de earningsstrippingmaatregel voor een robuuste implementatie die op onderdelen aanzienlijk verder gaat dan de in ATAD1 opgenomen minimumstandaard. Voor zover deze aanscherpingen rechtstreeks voortvloeien uit de in ATAD1 opgenomen expliciete keuzemogelijkheden, zijn deze opgenomen in deze wet. Overige – flankerende – wijzigingen maken deel uit van het Wet bedrijfsleven 2019 (Stb. 2018, 505). Als gevolg van de gemaakte implementatie-keuzes wordt niet alleen opgetreden tegen de grondslaguitholling, maar wordt vooral een meer gelijke fiscale behandeling van eigen vermogen en vreemd vermogen bij alle belastingplichtigen in de vennootschapsbelasting nagestreefd. De earningsstrippingmaatregel heeft overigens geen consequenties voor de financiering van bij ministeriële regeling aan te wijzen op 25 oktober 2018 bestaande langlopende openbare-infrastructuurprojecten.
Bij de implementatie van de CFC-maatregel heeft het kabinet ook gekozen verder te gaan dan het minimum dat ATAD1 voorschrijft. Strikt genomen voldoet de Nederlandse Vpb naar de mening van het kabinet op het punt van de CFC-maatregel al aan ATAD1. Het kabinet kiest er echter bewust voor een aanvullende CFC-maatregel in te voeren in het geval belasting wordt ontweken via een CFC in een land zonder winst-belasting of met een statutair tarief van minder dan 9% of in een land dat is opgenomen op de EU-lijst van nietcoöperatieve rechtsgebieden voor belastingdoeleinden. De maatregel geldt niet als bij de CFC sprake is van een ‘wezenlijke economische activiteit’. Dit om impact voor Nederlandse bedrijven met reële activiteiten in het buitenland te voorkomen en om de maatregel uitvoerbaar te maken voor de Belastingdienst.
De bestaande exitheffing wordt op een paar punten aangepast naar aanleiding van ATAD1 zodat deze voorziet in een verplichte eindafrekening bij grensoverschrijdende verplaatsing van ondernemingsactiviteiten in combinatie met een verplichte step-up in de lidstaat van binnenkomst. Ook moet in EU-situaties het op verzoek van de belastingplichtige mogelijk zijn om in plaats van direct af te rekenen, de heffing over een periode van vijf jaar in termijnen te voldoen.
ATAD1 legt EU-lidstaten tevens de verplichting op een algemene antimisbruikbepaling (‘General Anti Abuse Rule’, GAAR) op te nemen. Nederland kent met het leerstuk van fraus legis reeds een algemene antimisbruikbepaling. Om die reden behoeft de GAAR geen specifieke implementatie.
Naast bovengenoemde vier maatregelen bevat ATAD1 een vijfde maatregel die gericht is tegen het gebruik van hybride entiteiten of hybride instrumenten. Deze maatregel is aangepast bij Richtlijn van de Raad van 29 mei 2017 tot wijziging van Richtlijn (EU) 2016/1164 wat betreft hybridemismatches met derde landen (ATAD2) en hiervoor komt een separaat implementatietraject.
Inwerkingtreding
Inwerkingtredingsbesluit van 24-10-2019, Stb. 2019, 381
Besluit tot inwerkingtreding van artikel IIA van de Wet implementatie eerste EU-richtlijn antibelastingontwijking
—Artikel IIA van de wet treedt in werking met ingang van 06-11-2019 en werkt terug t/m 01-01-2019. Op basis van artikel IIA van de wet is de earningsstrippingmaatregel zoals opgenomen in artikel 15b van de Wet op de vennootschapsbelasting 1969 niet van toepassing op geldleningen die verband houden met de financiering van bij ministeriële regeling aan te wijzen op 25 oktober 2018 bestaande langlopende openbare-infrastructuurprojecten. Omdat geen verboden staatssteun mag worden verleend bij die tegemoetkoming is destijds aangegeven dat de maatregel eerst zou worden voorgelegd aan de Europese Commissie en is geregeld dat de maatregel op een bij koninklijk besluit te bepalen tijdstip in werking treedt, waarbij kan worden bepaald dat die maatregel terugwerkt tot en met 1 januari 2019.
Kamerstukken
- TK 2018/19, 35 030, nr. 1
- TK 2018/19, 35 030, nr. 2
- TK 2018/19, 35 030, nr. 3
- TK 2018/19, 35 030, nr. 4
- TK 2018/19, 35 030, nr. 5
- TK 2018/19, 35 030, nr. 7
- TK 2018/19, 35 030, nr. 8
- EK 2018/19, 35 030, nr. A
- EK 2018/19, 35 030, nr. B
- EK 2018/19, 35 030, nr. C
- EK 2018/19, 35 030, nr. D
- EK 2018/19, 35 030, nr. E
- EK 2018/19, 35 030, nr. G