Een groep agrariërs die in beroep is gegaan tegen het Wijzigingsbesluit Habitatrichtlijngebieden vanwege aanwezige waarden (Stcrt. 2022, 29279) van de Minister voor Natuur en Stikstof, krijgt geen gelijk. Dat heeft de rechtbank Zeeland-West-Brabant op 2 april 2024 in 45 bestuursrechtzaken bepaald.

Een groep agrariërs met een bedrijf in de omgeving van Zeeuwse en Brabantse Natura 2000-gebieden, heeft beroep ingesteld tegen het Wijzigingsbesluit Habitatrichtlijngebieden. Het besluit voegt habitattypen en soorten toe aan specifieke Natura 2000-gebieden. Bij alle rechtbanken in Nederland lopen hierover rechtszaken. In de zaken die de rechtbank Zeeland-West-Brabant heeft behandeld, lieten de agrariërs via 5 algemene beroepsgronden en een groot aantal gebiedsspecifieke gronden weten waarom het Wijzigingsbesluit volgens hen niet genomen had mogen worden. Als algemene grond werd onder meer aangevoerd dat de minister geen onderzoek heeft gedaan naar de economische, sociale en culturele gevolgen van het Wijzigingsbesluit. De toevoeging van bepaalde habitattypen heeft volgens de agrariërs grote nadelige gevolgen voor de bestaande activiteiten, de ontwikkelingsmogelijkheden, de waarde en de financiering van de agrarische bedrijven. Als gebiedsspecifieke grond is onder meer aangevoerd dat de minister onvoldoende heeft aangetoond dat de specifieke habitattypen in een gebied aanwezig waren.

Arrest rechtbank

De rechtbank is van oordeel dat de Natuurbeschermingswet de minister verplicht bij de aanwijzing uitsluitend overwegingen van ecologische aard te betrekken. De minister mag dus geen rekening houden met economische, sociale of culturele belangen. De minister hoefde daarom geen onderzoek te doen naar de gevolgen van de toevoeging van habitattypen en soorten voor de door de agrariërs genoemde belangen. De rechtbank heeft geoordeeld dat de wijzigingen geen terugwerkende kracht hebben en geen gevolgen hebben voor de bestaande rechten van de agrariërs. De rechtbank is verder van oordeel dat de minister voldoende heeft aangetoond dat de aangewezen habitattypen en soorten in meer dan verwaarloosbare mate in de aangewezen gebieden voorkomen. De beroepen worden ongegrond verklaard.

ECLI:NL:RBZWB:2024:1852

Bron: www.rechtspraak.nl

Laatste nieuws