Een 37-jarige PVV-aanhanger is vrijgesproken van het beledigen van moslims. De uitlatingen dat moslims ‘fervent kontenbonkers’ zijn en zich schuldig maken aan het ‘neuken van kleine jongetjes’ zijn naar hun bewoordingen zonder meer aan te merken als beledigend voor moslims wegens hun geloof. Anderzijds is van belang dat de uitlatingen zijn gedaan in het kader van het maatschappelijk debat.
Het openbaar ministerie had een boete geëist van € 500, maar het Hof Amsterdam sprak de man op 9 maart jl. vrij. De rechtbank had de verdachte ook vrijgesproken.
Wilders, The movie
De man deed zijn uitlatingen als aanhanger van de PVV in de documentaire ‘Wilders, the movie’ die in 2010 op tv werd uitgezonden. De documentairemakers onderzochten daarin de drijfveren van Wilders en zijn aanhang. Eén van de geïnterviewde personen was de verdachte, die werd gepresenteerd als aanhanger van Wilders.
Naar aanleiding van onderstaande fragmenten is tegen de verdachte door twee personen aangifte gedaan van ‘groepsbelediging’, omdat diens uitlatingen beledigend zouden zijn voor Arabieren c.q. moslims. Het OM is daarop tot vervolging overgegaan op grond van art. 137c, eerste lid, Sr:
Fragment 1
‘Ja, [de] islam is een gevaar voor de wereld. Zij willen de hele wereld veroveren door...Ze zeggen zelf: met de baarmoeders van onze vrouwen zullen wij Europa veroveren. Dus ze maken…Ja, ze zitten constant jihadi’s te kweken. Dus meer kinderen, meer kinderen en nog meer kinderen en nog meer vrouwen uit het Rifgebergte hiernaartoe halen om nog meer kinderen te baren. Zij willen gewoon zorgen dat ze in de meerderheid zijn, zodat zij... ja, de baas kunnen spelen en dat is een reëel gevaar en ja, dat zie ik’
Fragment 2
‘Ja, gewoon als vraagstelling: zal iemand de moslims missen als ze opeens allemaal weg zouden zijn ? Dan denk ik dat overal het antwoord ‘nee’ zal zijn, want ja, ze voegen niets toe aan de maatschappij. Het zijn echt de moslims die continu lopen te zeuren en te zeiken... en speciale rechten willen hebben en mensen lopen te bedreigen. En…stel ze zouden dat allemaal niet doen, dan zou er niets aan de hand zijn. Maar ja ze doen het wel en dat is het probleem.’ Fragment 3
‘Ik ben lid van een forum van de Jewish Taskforce. Ja, ik heb contact met die mensen. Ja, zij creëren politiek bewustzijn voor een echte rechtse stem... die…ja ongecompromiseerd de waarheid verteld over de islam.’
Fragment 4
‘Hier staat ‘Geert Akbar’ dat betekent ‘Geert is groter’. Wat ik daar eigenlijk mee bedoel is dat Geert groter is dan Mohammed, de kleuterneuker. En Geert is groter dan Allah, de halvemaandemon. En... zoals iedereen weet zijn Arabieren fervent kontenbonkers. En ze neuken kleine jongetjes. Dat is normaal in hun cultuur.’
Maatschappelijk debat
Het Hof spreekt verdachte vrij en legt daar de volgende overwegingen aan te grondslag.
Impliciet primair is ten laste gelegd dat de verdachte met de uitlating ‘En zoals iedereen weet zijn Arabieren fervent kontenbonkers. En ze neuken kleine jongetjes. Dat is heel normaal in hun cultuur’ Arabieren opzettelijk heeft beledigd wegens hun ras. Het hof acht de belediging voor wat betreft de zinsnede ‘Arabieren wegens hun ras’ niet bewezen. Hoewel zich een andersluidende conclusie kan opdringen wanneer deze passage op zichzelf wordt beschouwd, komt uit de fragmenten 1 tot en met 3 en de door de verdachte tegenover de politie afgelegde verklaring onmiskenbaar naar voren dat de verdachte zich richtte tot personen van niet-Westerse komaf (Arabieren) die de islam belijden. Het hof gaat daarmee voorbij aan de stelling van de advocaat-generaal dat de verdachte, indien hij in plaats van ‘Arabieren’ ‘moslims’ zou hebben bedoeld, simpelweg die laatste term had kunnen bezigen.
Omtrent de vraag of de verdachte zich, zoals impliciet subsidiair ten laste is gelegd, schuldig heeft gemaakt aan het (in het openbaar) beledigen van moslims wegens hun godsdienst, wordt als volgt overwogen.
De uitlatingen dat moslims ‘fervent kontenbonkers’ zijn en zich schuldig maken aan het ‘neuken van kleine jongetjes’ zijn naar hun bewoordingen zonder meer als beledigend aan te merken. De verdachte heeft daarmee moslims beledigd wegens hun geloof omdat hij - zoals ook naar voren komt in zijn tegenover de politie afgelegde verklaring - heeft geïmpliceerd dat het door hem beschreven gedrag geworteld is in dat geloof en daarmee een uiting van de geloofsbelijdenis van moslims. De verdachte heeft daarmee de waardigheid en de eigenwaarde van moslims aangetast en hen als groep in diskrediet gebracht.
Het hof is anderzijds ook van oordeel dat de uitlatingen geacht kunnen worden te zijn gedaan in het kader van het maatschappelijk debat. Immers, de verdachte deed zijn uitspraken tijdens een gefilmd interview met hem – voorafgaand aan een anti-islam-demonstratie in Berlijn waaraan de verdachte deelnam – dat, naar hij wist, werd afgenomen ten behoeve van een door de VPRO in Nederland uit te zenden documentaire over de politicus Geert Wilders. Niet gezegd kan worden dat die uitspraken – over homoseksualiteit en pedofilie onder moslims (van niet-Westerse komaf) en het verwijt dat in die kringen niemand zich tegen dat laatste uitspreekt en het zelfs door de islam en door imams wordt goedgekeurd – niet dienstig kunnen zijn aan het maatschappelijk debat.
Ten slotte dient onder ogen te worden gezien of de uitlatingen in dat verband onnodig grievend zijn te noemen. Het hof beantwoordt deze vraag ontkennend. Degene die, zoals hier, in een politieke context zaken aan de orde wenst te stellen die in zijn ogen van algemeen belang zijn, dient daartoe daadwerkelijk in staat te zijn, ook als zijn uitlatingen kunnen kwetsen, choqueren of verontrusten. Het gaat in dit geval weliswaar om niet onderbouwde, door de verdachte veronderstelde feitelijkheden over moslims in het algemeen die hij in onsmakelijke bewoordingen te berde heeft gebracht – en dat dat laatste ook zijn bedoeling was, is onmiskenbaar –, maar het maatschappelijke debat in dezen kenmerkt zich wel vaker door provocerend en onsmakelijk taalgebruik van de deelnemers aan dat debat. De uitlatingen van de verdachte onderscheidden zich in dat opzicht niet. Mogelijk wordt de verdachte vanwege de door hem gebruikte bewoordingen door velen als een niet serieus te nemen gesprekspartner beschouwd, maar zijn uitlatingen zijn niet zodanig kwetsend dat zij moeten worden beschouwd als aanzettend tot haat, geweld, discriminatie of onverdraagzaamheid. De verdachte heeft, met andere woorden, de grenzen van hetgeen in het licht van het in art. 10 van het EVRM gegarandeerde recht op vrijheid van meningsuiting toelaatbaar moet worden geacht niet overschreden. Daarom kunnen de hier aan de orde zijne uitingen – gelet op alle omstandigheden van het geval – niet als ‘beledigend’ jegens moslims ‘wegens hun godsdienst’ als bedoeld in art. 137c, eerste lid, Sr worden aangemerkt.
Dat alles brengt mee dat niet kan worden bewezen hetgeen de verdachte is tenlastegelegd, zodat hij daarvan moet worden vrijgesproken.