De Minister van VenJ schreef nog op 13 oktober jl., naar aanleiding van de antwoorden van het Europees Hof van Justitie op vragen van de Internationale Rechtshulpkamer van de Rechtbank Amsterdam, geruststellend dat de vrees voor Europese aanhoudingsbevelen ter zake van bagatelfeiten ongegrond is. De Rechtshulpkamer oordeelde op 30 oktober, op grond van dezelfde antwoorden, dat de Nederlandse autoriteiten een man mogen overleveren aan België die daar tot vijf jaar gevangenisstraf is veroordeeld voor een gering strafbaar feit.

De Overleveringswet kent een drempel voor de overlevering van personen aan andere EU-lidstaten. Die drempel bestaat uit de eis dat de overlevering wordt gevraagd voor een strafbaar feit waarop in Nederland ten minste 12 maanden gevangenisstraf staat. De Rechtbank Amsterdam vroeg Europees Hof of deze drempel in overeenstemming is met Kaderbesluit 2002/584 inzake het Europees Aanhoudingsbevel. Het Hof heeft op 25 september laten weten dat het kaderbesluit niet de mogelijkheid biedt zich te verzetten tegen de tenuitvoerlegging van een Europees aanhoudingsbevel dat betrekking heeft op een feit dat in de uitvoerende lidstaat weliswaar strafbaar is maar daar niet met een vrijheidsstraf met een maximum van ten minste twaalf maanden wordt bestraft. Voor deze vaststelling is aldus het Hof steun te vinden in de algemene opzet van kaderbesluit en in de doelen ervan. Het kaderbesluit berust, wat de strafbare feiten betreft waarvoor een EAB kan worden uitgevaardigd, op de strafmaat die van toepassing is in de lidstaat die het bevel heeft uitgevaardigd. De man mag dan ook worden uitgeleverd.

Nieuwe vragen

Inmiddels heeft de Internationale Rechtshulpkamer twee nieuwe kwesties middels prejudiciële vragen voorgelegd aan het Europese Hof.
De eerste kwestie betreft een overleveringsverzoek van een man met de Poolse nationaliteit die in Polen een onherroepelijke gevangenisstraf moet uitzitten. Hij verblijft langer dan vijf jaar ononderbroken en rechtmatig in Nederland en is daarom gelijkgesteld met een Nederlander. Daarom verbiedt de Overleveringswet zijn overlevering, immers overlevering van een Nederlander mag niet voor de tenuitvoerlegging van een onherroepelijk vonnis in een andere lidstaat. Om te voorkomen dat de persoon zijn straf ontloopt is het wel mogelijk dat Nederland de tenuitvoerlegging van de straf overneemt. De Poolse autoriteiten willen daar echter niet aan meewerken. In zo’n situatie mag Nederland dan weer de overlevering niet weigeren. Zo is er een patstelling ontstaan. De tweede kwestie gaat over de tenuitvoerlegging van een gevangenisstraf in Nederland, die door een Belgische rechter is opgelegd aan een Nederlander. De IRK wil weten of in deze zaak nog de oude wet (WOTS) van toepassing is of juist de nieuwe wet (WETS). Onder de WOTS zijn de mogelijkheden om de straf over te nemen beperkter. Het antwoord op de vraag is ook van belang voor de eerste kwestie. Een weigering van de overlevering kan immers leiden tot straffeloosheid.

 

Brief minister: Kamerstukken II 32317, nr. 351
Overlevering naar België:
prejudiciële vragen: ECLI:NL:RBAMS:2015:5712
antwoord: zaak C-463/15 PPD
uitspraak: ECLI:NL:RBAMS:2015:7460
Poolse zaak, vragen: ECLI:NL:RBAMS:2015:7463
WETS of WOTS, vragen: ECLI:NL:RBAMS:2015:7474

Laatste nieuws