In opdracht van het WODC deed een groep onderzoekers van de Universiteit Utrecht onderzoek naar de vraag of er argumenten te bieden zijn ten behoeve van de gedachtenvorming over de wenselijkheid van een verruiming van de aangifteplicht van artikel 160 Wetboek van Strafvordering (Sv) voor ernstige seksuele misdrijven. In samenhang daarmee lag de vraag voor naar een verruiming van artikel 136 Wetboek van Strafrecht (Sr), waarin het nalaten aangifte te doen van een voorgenomen verkrachting strafbaar is gesteld. Voorts is onderzocht of het mogelijk en wenselijk is te komen tot een verruiming van de strafrechtelijke aansprakelijkheid van organisaties wegens het nalaten aangifte te doen van seksueel misbruik binnen de eigen kring. Het onderzoek beperkt zich tot de sectoren zorg en onderwijs, waarnaast aandacht is besteed aan de actuele ontwikkelingen binnen de sport. Onderscheid is gemaakt tussen seksueel misbruik tussen burgers (het particuliere spoor) en seksueel misbruik door een beroepskracht jegens een burger (het institutionele spoor).

Voor het onderzoek zijn wet- en regelgeving, Kamerstukken en literatuur geanalyseerd. Voorts zijn via interviews, een enquête en (twee) expertmeetings percepties en ervaringen met de aangifte en de meldcodes uit het veld opgehaald. Om mogelijk inspiratie te putten uit regelingen elders is een studie gemaakt van de wet- en regelgeving in andere landen, zijnde: Ierland, Australië en Duitsland. In aanvulling daarop is een quick scan uitgevoerd, gericht op de stand van zaken in het verband van de Europese Unie (Zweden, Frankrijk, België en Engeland & Wales).

 

Seksueel misbruik in het particuliere spoor

Voor seksueel misbruik door burgers (het particuliere spoor) geldt uit hoofde van artikel 160 Sv een aangifteplicht, althans wanneer het seksueel misbruik kwalificeert als verkrachting (artikel 242 Sr). Hoewel de wetgever geen redenen heeft opgegeven voor deze beperking, wijst de wetgeschiedenis uit dat hij het oog had op ernstige rechtsschendingen. De aangifteplicht geldt voor een ieder die kennis heeft van seksueel misbruik, dus ook voor het slachtoffer. Daarnaast geldt dat het nalaten aangifte te doen van een voorgenomen verkrachting strafbaar is (artikel 136 Sr), uitgezonderd degenen genoemd in artikel 137 Sr. De aangifteplicht van artikel 160 Sv vormt een uitzondering op het algemene aangifterecht van artikel 161 Sv. Dat bepaalt dat een ieder aangifte mag doen van kennis ter zake van een strafbaar feit.

De aangifte door een burger is niet de enige weg langs welke seksueel misbruik ter kennis kan komen aan de politie of het Openbaar Ministerie. Ook informatie die op grond van de meldcode Huiselijk Geweld en Kindermishandeling bekend wordt bij Veilig Thuis kan worden (door)gemeld aan de politie. De bevoegdheid van Veilig Thuis om de politie in kennis te stellen van vermoedens van seksueel misbruik moet worden onderscheiden van het meldrecht van beroepskrachten uit hoofde van de Wet verplichte meldcode 2013. Op grond daarvan zijn instellingen binnen de zorg en het onderwijs verplicht te beschikken over een Meldcode

 

Seksueel misbruik in het institutionele spoor

Seksueel misbruik door beroepskrachten (buiten en binnen de instellingen) vormt een schending van een professionele zorgverantwoordelijkheid. Behalve de verplichtingen uit hoofde van de Wet verplichte meldcode 2013 en de besluiten van 2013 en 2017, gelden hier verplichtingen uit hoofde van de Onderwijswet 1999 en de Wet klachten en geschillen gezondheidszorg (Wkkgz). Onderwijs- en zorginstellingen zijn verplicht een meldcode te hebben en vermoedens van seksueel misbruik door beroepskrachten te melden aan de toezichthoudende instanties (Inspectie Onderwijs of Inspectie IGJ). Anders dan voor seksueel misbruik in het particuliere spoor staat het beroepsgeheim melding aan de politie niet in de weg.

De sector Sport neemt een bijzondere plaats in. Het seksueel misbruik is weliswaar gesitueerd binnen het institutionele spoor, maar de plegers zijn niet steeds beroepskrachten en het toezicht is gemengd van aard. Het betreft particuliere organisaties waarbinnen ook nietberoepskrachten betrokken zijn bij de kernactiviteiten en de betrokken organisaties hebben vanwege de particuliere statuur een grote mate van autonomie bij het organiseren van het toezicht. De sector oriënteert zich op de invoering van meldcodes en zoekt daarbij aansluiting bij de bestaande regelingen binnen het institutionele spoor.

 

Conclusies

Het onderzoek ziet op een maatschappelijk belangwekkend, maar complex probleem: het voorkomen en bestrijden van seksueel misbruik van maatschappelijk kwetsbaren en de daarmee samenhangende vraag hoe de daarvoor benodigde uitwisseling van informatie te bevorderen. Het is van belang voor ogen te houden dat het gaat om uiteenlopende situaties, waarbij rekening moet worden gehouden met verschillende belangen en waarin wordt gehandeld vanuit verschillende professionele handelingsperspectieven. Seksueel misbruik door particulieren jegens maatschappelijk kwetsbaren (het particuliere spoor) brengt bovendien andere problemen mee dan seksueel misbruik door beroepskrachten jegens cliënten of leerlingen (het institutionele spoor).

De te kiezen aanpak van het seksueel misbruik wordt vooral bepaald door de kenmerken van het geval. Maatwerk is van belang en er wordt veel betekenis gehecht aan de autonomie van het slachtoffer. In die context wordt de aanpak, en de daarin gelegen afwegingen over overdracht van informatie, bepaald. De samenstelling van de organisaties die zijn betrokken bij deze besluitvorming kan verschillen al naar gelang het profiel van de zaak. Dit maakt dat er geen eenduidige aanpak is of oplossingen zijn. De gedeelde opdracht om maatschappelijk kwetsbaren te beschermen tegen seksueel misbruik biedt een gezamenlijk kompas, maar sluit verschil van inzicht niet uit. De (institutionele) hulpverlening en de strafrechtspleging vormen twee onderscheiden sporen die dienen samen te werken ten behoeve van het slachtoffer. Dat vraagt om wederzijdse bekendheid en vertrouwen, en dat kost tijd en moeite. De afgelopen jaren is door de betrokken organisaties op landelijk, regionaal en lokaal niveau geïnvesteerd in het opstarten en consolideren van de samenwerking. Een eindtoestand is daarin nog niet bereikt, zo dat mogelijk zou zijn. De onderzoeksbevindingen wijzen uit dat binnen dit palet van het zoeken naar samenwerking en oplossingen geen meerwaarde wordt toegekend aan een verruiming van de aangifteplicht van artikel 160 Sv als instrument ter bevordering van overdracht van informatie. Hetzelfde geldt voor een verruiming van de strafbaarstelling op het nalaten van artikel 136 Sr. Een dergelijke wetswijziging wordt enkel uit oogpunt van normexplicatie van meerwaarde geacht. Benadrukt wordt dat een strafrechtelijke afdoening deel kan uitmaken van de aanpak, maar dat straffen niet altijd de meest geschikte reactie is op seksueel misbruik. Ook voor een verbreding van de kring van meldplichtigen biedt het onderzoek geen steun. Dat betekent niet dat er geen aanleiding zou zijn om maatregelen te nemen, want die is er wel. Die zouden (vooralsnog) gezocht moeten zijn gericht op het vlak van het versterken en consolideren van de samenwerking tussen de betrokken organisaties. Daarbij is het van belang oog te hebben voor het verschil in handelingsperspectief en daarmee samenhangende beeldvorming. De bij de hulpverlening bestaande beeldvorming dat de focus van politie en het Openbaar Ministerie ligt op het bestraffen van seksueel misbruik behoeft bijstelling. Voorts leeft de gedachte dat de expertise inzake seksueel misbruik vooralsnog in handen ligt van een beperkte kring van gespecialiseerde beroepskrachten, wat de ontdekking van het seksueel misbruik en overdracht van relevante informatie in de weg kan staan. Aangegeven wordt dat niet alleen minderjarigen risico lopen seksueel te worden misbruikt, maar dat ook andere categorieën maatschappelijk kwetsbaren gerede kans lopen slachtoffer te worden. Gegeven de zorg van de beroepskrachten omtrent (potentieel) seksueel misbruik van andere groepen maatschappelijk kwetsbaren dan minderjarigen is er aanleiding tot investeren in de uitwisseling van informatie en (verdere)bevordering van een multi-agency benadering. Niettegenstaande het bestaan van regionale best practices en landelijke beleidsafspraken is er gerede aanleiding om te investeren in multidisciplinaire samenwerking teneinde de uitwisseling van informatie te bevorderen. Een verruiming van de aangifteplicht of een verruiming van de kring van meldplichtigen zullen daar niet aan bijdragen. Daarentegen duidt het onderzoek wel op substantiële steun voor de gedachte dat de strafrechtelijke aansprakelijkheid van (vertegenwoordigers van) organisaties die niet meewerken aan de overdracht van informatie over seksueel misbruik binnen de eigen kring verruimd zou dienen te worden. Zo’n wetswijziging verduidelijkt de normstelling en geeft bestuurders van dergelijke organisaties een wapen in handen richting de achterban: de wet schrijft immers voor dat men gehouden is het seksueel misbruik te melden.

 

Bron: www.wodc.nl 

Laatste nieuws