De Staatscommissie Parlementair Stelsel die is ingesteld om te onderzoeken of het parlementaire stelsel beantwoordt aan de eisen van de tijd is met een Tussenstand gekomen. In deze Tussenstand worden al de nodige mogelijke oplossingsrichtingen geschetst om het parlementair stelsel op te frissen.

In de Tussenstand schetst de staatscommissie parlementair stelsel mogelijke oplossingen voor problemen die de commissie eerder in de Probleemverkenning signaleerde. De commissie wil zoveel mogelijk gebruik maken van kennis en inzichten van burgers, van (maatschappelijke) instellingen en van deskundigen en vraagt ons allen nadrukkelijk of zij met deze mogelijke oplossingen op het goede spoor zit.

Er worden voorstellen gedaan om drie pijlers van het parlementair stelsel te versterken: het democratisch gehalte, de rechtsstaat en het parlement.

De democratie versterken

Het Nederlandse politieke systeem is gebouwd rond het concept ‘representatie’ dat vooral door middel van verkiezingen voor vertegenwoordigende lichamen gestalte krijgt. Hieruit volgt dat de kwaliteit van het kiesstelsel van groot belang is. Ofschoon het Nederlandse, strikt evenredige kiesstelsel behoorlijk succesvol is, zijn er toch enkele tekortkomingen. Vooral het feit dat sommige groepen burgers, met name lager opgeleiden, zich niet altijd goed vertegenwoordigd voelen en dat in bepaalde opzichten ook niet zijn, baart de staatscommissie ernstige zorgen. De veranderde positie van politieke partijen is in dat verband een relevant gegeven. Daarnaast is van diverse kanten aandacht gevraagd voor de regionale dimensie van het kiesstelsel. Dat betekent dat de staatscommissie binnen de grondwettelijke grenzen van de evenredige vertegenwoordiging op zoek is gegaan naar mogelijke verbeteringen van het kiesstelsel. Deze wijzigingen beogen de persoonlijke en regionale componenten in het kiesstelsel te versterken. Vanuit die randvoorwaarden zijn enkele alternatieve kiesstelsels dan wel wijzigingen in het bestaande kiesstelsel gewikt en gewogen. Dat heeft nog niet tot definitieve keuzes geleid. In het eindrapport gaat de staatscommissie hier een nadere afweging in maken.

Een bindend correctief referendum als uiterste middel zou de representatieve democratie kunnen versterken. Zonder opkomstdrempel, maar bijvoorbeeld met een ‘uitkomstdrempel’ die bepaalt welke uitkomst de doorslag geeft. Dit naast andere instrumenten voor meer directe invloed van de bevolking op de politieke besluitvorming vooraf.

Het kiesstelsel kan meer op personen dan op partijen en meer op kandidaten in alle regio’s ingericht worden. Een lage opkomst schaadt de legitimiteit van het vertegenwoordigende stelsel. Omdat met name enkele groepen (lager opgeleiden, jongeren, burgers met een migratie-achtergrond) minder naar de stembus gaan, is het gevaar niet denkbeeldig dat juist hun belangen minder goed worden behartigd. De staatscommissie vindt daarom dat opkomstbevordering noodzakelijk is. De opkomst bij verkiezingen kan omhoog door ‘early voting’ (stemmen vóór de verkiezingsdag), door meer stembussen bij bijvoorbeeld mbo-instellingen en door stemmen uit het buitenland gemakkelijker te maken. Een eventuele verlaging van de kiesgerechtigde leeftijd naar 16 jaar acht de staatscommissie vooralsnog niet opportuun. Herinvoering van de opkomstplicht wijst de staatscommissie af.

Een direct-gekozen formateur kan kiezers meer invloed op de kabinetsformatie geven. Kiezers stemmen dan op een partij, maar ook op een formateur.

De rechtsstaat versterken

Het Nederlandse parlementair stelsel wordt gekenmerkt door een representatieve democratie die is gebaseerd op evenredige vertegenwoordiging. Voorts kent het Nederlandse parlementair stelsel een lage kiesdrempel (0,67 procent). Beide zijn van belang: uiteenlopende politieke stromingen en overtuigingen zijn vertegenwoordigd en een lage kiesdrempel zorgt ervoor dat vrijwel geen stem verloren gaat. Dat betekent dat de toegang tot de politieke vertegenwoordiging in Nederland betrekkelijk eenvoudig en laagdrempelig is, ook voor kleine partijen en groeperingen, zodat minderheden van enige betekenis zijn of kunnen worden vertegenwoordigd. Daarnaast is het noodzakelijk om na te denken over maatregelen die voorkómen dat de democratische besluitvorming wordt ondermijnd of op termijn zelfs afgeschaft. Naast de bestaande institutionele waarborgen zijn er nieuwe wenselijk, waaronder een mogelijke aanpassing van de regeling voor het verbod op politieke partijen. Een dergelijke regeling zou in een bredere Wet op de politieke partijen kunnen neerslaan. Andere suggesties die de commissie in dit kader doet zijn de instelling van een Constitutioneel Hof dat wetten mag toetsen aan een deel van de Grondwet, met name de klassieke grondrechten. Dit zou voorkomen dat ‘gewone’ rechters in politiek vaarwater terecht komen. Daarnaast zou er meer aandacht moeten zijn voor de Grondwet bij het ontwerpen van wetten. Regels en openheid over digitale politieke campagnes (met toezicht) zouden manipulatie van kiezers moeten voorkomen. Een maximum aan giften voor politieke partijen uit binnen- en buitenland is een mogelijkheid om ongewenste afhankelijkheid te voorkomen. Om jongeren het belang van de democratische rechtsstaat bij te brengen moeten geschiedenis en staatsinrichting een verplicht vak in het hele voortgezet onderwijs worden, een nationale dag van de democratische rechtsstaat is ook een mogelijkheid burgers voor het idee te behouden.

Het parlement versterken

Een sterk punt van een parlement dat uit twee Kamers bestaat, is dat een hernieuwde beoordeling van wetsvoorstellen mogelijk is. Het is de vraag of dit voordeel in de Nederlandse variant van het tweekamerstelsel optimaal wordt benut. Het huidige stelsel kent ook geen goede oplossing voor het ingebakken risico op tweestrijd tussen de Kamers. In andere landen heeft de senaat meestal de bevoegdheid om wetsvoorstellen terug te sturen, of kunnen de Kamers via een gezamenlijke commissie compromissen sluiten. Dit zijn aantrekkelijke opties die de staatscommissie serieus in overweging neemt. De staatscommissie onderzoekt daarnaast of de Eerste Kamer niet beter in twee fases gekozen zou moeten worden, zoals tot 1983 gebeurde.

De Grondwet zou beter kunnen aansluiten bij hedendaagse opvattingen en actuele maatschappelijke ontwikkelingen. De Grondwet is in Nederland echter vrij moeilijk te wijzigen. In deze procedure kan de Eerste Kamer ook in een kwetsbare positie komen. Daarom kijkt de staatscommissie naar de wijzigingsprocedure voor de Grondwet. Een optie is dat de tweede lezing van wijzigingsvoorstellen voortaan plaatsvindt in de verenigde vergadering van de Eerste en de Tweede Kamer. Het vertrouwen in het Nederlandse parlement is hoog, zeker vergeleken met andere landen. Wel zou de Tweede Kamer meer aandacht moeten besteden aan de kwaliteit en de uitvoerbaarheid van wetgeving. Ook zou zij vaker kunnen laten zien dat zij niet alleen controleur van de regering is en een arena voor politieke waardenstrijd, maar ook een instituut dat als geheel het algemeen belang behartigt en van daaruit handelt namens de Nederlandse bevolking. De staatscommissie onderzoekt een aantal mogelijkheden voor de Kamer om vaker zichtbaar in die laatste rol te acteren, met de blik gericht op de samenleving in plaats van op de regering en de partijen.

De taken en de invloed van de nationale overheid zijn ingekrompen. In de afgelopen jaren zijn op enkele belangrijke beleidsterreinen, zoals de zorg (zorg, jeugdzorg, participatie), natuurbeheer en ruimtelijke ordening, taken gedecentraliseerd. Daarnaast zijn er de privatiseringen en verzelfstandigingen van overheidstaken die aandacht verdienen, met name de overgang van taken en bevoegdheden van de rijksoverheid aan zelfstandige bestuursorganen (zbo’s), zoals ProRail. Bij al deze taakoverdrachten doemt het vraagstuk op tot hoever de bemoeienis van de rijksoverheid zich nog mag uitstrekken: het probleem van de vormgeving van de zgn. ‘systeemverantwoordelijkheid’. Over decentralisaties overweegt de staatscommissie de wenselijkheid van een aantal duidelijke, processuele en randvoorwaardelijk getinte normen (over financiële ruimte, democratische controle en een coördinerende rol van de Minister van BZK), die eventueel in een Wet op decentralisaties zouden kunnen worden verankerd. Nieuwe zbo’s zouden altijd een wettelijke grondslag moeten hebben. De eisen die aan hun (financiële) verantwoording worden gesteld, zouden moeten worden aangescherpt. Bij nieuwe verzelfstandigingen zou de figuur van het agentschap in principe de voorkeur verdienen, omdat daarbij de ministeriële verantwoordelijkheid – anders dan bij zbo’s – volledig in stand blijft.

De Europese integratie en de overdracht van bevoegdheden aan de EU hebben de invloed en de zelfstandige beslissingsmacht van het Nederlandse parlement veranderd en soms verkleind. Deze verschuiving van verantwoordelijkheden en invloed naar het EU-domein is niet vrij van problemen. Zo is er nog steeds sprake van een democratisch tekort, vooral omdat op EU-niveau een volwaardig parlementair stelsel ontbreekt: het ontbreekt aan een Europese regering die op alle beleidsterreinen verantwoordelijk is aan en het vertrouwen behoeft van het Europees Parlement. Burgers in Nederland ervaren het Europees Parlement bovendien ook niet als hún parlement. Hoewel met het Verdrag van Lissabon het Europees Parlement en de nationale parlementen meer bevoegdheden hebben gekregen, is het juiste samenstel van checks and balances op het niveau van de EU nog niet gevonden en evenmin een juiste balans in de verhouding van regering en parlement in de behandeling van EU-aangelegenheden. Een Europawet waardoor de informatievoorziening aan het parlement wordt geborgd, betere ambtelijke ondersteuning, verbetering van de rechterlijke controle, en herinvoering van een gezamenlijke Kamercommissie zouden mogelijke oplossingen zijn om hieraan het hoofd te bieden.

Vervolg

De oplossingsrichtingen die in de Tussenstand worden geschetst wil de staatscommissie serieus in overweging nemen. Soms, bijvoorbeeld inzake hervorming van het kiesstelsel voor de Tweede Kamer, zullen vooral beschreven opties nader tegen elkaar moeten worden afgewogen. In andere gevallen, bijvoorbeeld bij de gekozen formateur, dient de precieze werking nog uitvoeriger te worden beschreven. In weer andere gevallen, zoals het regelen van digitale politieke campagnes, moeten de resultaten van zeer recent uitgevoerd onderzoek nog verder worden doordacht. Voor alle mogelijke oplossingen geldt dat de staatscommissie ze de komende maanden op weg naar haar Eindrapport nogmaals tegen het licht zal houden om tot een finale afweging te komen. De functie van deze Tussenstand in dat verband moet vooral in die context worden gezien, als het gericht oproepen van commentaar, kritiek en nieuwe suggesties van wetenschappers, ervaringsdeskundigen, betrokken instituties, en burgers van Nederland. Via haar website ontvangt de Commissie graag feedback op de voorstellen. Daar is de Tussenstand ook te vinden.

 

Bron: www.staatscommissieparlementairstelsel.nl

Laatste nieuws