Het gerechtshof Amsterdam heeft het strafvorderlijke beslag dat is gelegd op een geldzending in contanten uit Suriname opnieuw opgeheven. Het hof heeft dat op 10 januari 2023 beslist, na verwijzing door de Hoge Raad.

In december 2019 besliste de rechtbank in dezelfde zin. De Centrale Bank van Suriname (CBvS) deed samen met drie Surinaamse handelsbanken beklag tegen de inbeslagname. De rechtbank honoreerde de klacht van CBvS, omdat de beslaglegging van het geld strijdig zou zijn met het internationaal publiekrecht. CBvS, staatsorgaan van Suriname en de verzender van het geld, kwam volgens de rechtbank immuniteit van strafvorderlijk beslag toe.

Geen immuniteit CBvS
Het Openbaar Ministerie (OM) stelde tegen die beslissing van de rechtbank beroep in cassatie in bij de Hoge Raad. De Hoge Raad oordeelde in juli 2021 dat de rechtbank de immuniteit van CBvS ten onrechte aan haar beslissing ten grondslag had gelegd, nu het geld niet toebehoorde aan CBvS, maar aan de handelsbanken. De Hoge Raad verwees de zaak naar het Amsterdamse gerechtshof, om nogmaals over de zaak te beslissen.

Beklag opnieuw gegrond verklaard
Het hof verklaarde het beklag tegen het beslag van CBvS en de handelsbanken opnieuw gegrond. De reden daarvoor is dat het beslag inmiddels ruim 4,5 jaar geleden gelegd is, dat in de kwestie nog geen strafzaak in Nederland aanhangig is gemaakt en dat ook geen concreet vooruitzicht daarop bestaat. Dat tot nu toe geen strafzaken zijn aangebracht, lijkt nauw verband te houden met de behoefte van het OM om meer informatie te krijgen van de Surinaamse autoriteiten. Deze informatie wordt echter niet verstrekt.

Het hof acht het daarom inmiddels hoogst onwaarschijnlijk dat er (later) een strafvorderlijke beslissing over het beslag zal worden genomen waarvoor het voortduren van dat beslag vereist is. Het hof heeft de teruggave van het geld aan de drie Surinaamse handelsbanken bevolen.

ECLI:NL:GHAMS:2023:22

Bron: www.rechtspraak.nl

Laatste nieuws