Het EU-Hof heeft de laatste jaren specifieke verplichtingen geïntroduceerd voor lidstaten die hun eigen onderdanen niet uitleveren aan derde landen. De verplichtingen moeten worden nageleefd wanneer die lidstaten een uitleveringsverzoek ontvangen van een derde land voor de vervolging van een EU-burger die een onderdaan is van een andere lidstaat en die gebruik heeft gemaakt van zijn recht van vrij verkeer. In de richtsnoeren is onder meer de jurisprudentie van het EU-Hof samengevat.

In 2016 heeft het EU-Hof in het Petruhhin-arrest specifieke verplichtingen geïntroduceerd voor lidstaten die hun eigen onderdanen niet uitleveren wanneer zij een uitleveringsverzoek ontvangen van een derde land voor de vervolging van een EU-burger die een onderdaan is van een andere lidstaat en die gebruik heeft gemaakt van zijn recht van vrij verkeer uit hoofde van artikel 21, lid 1 van het EU-Werkingsverdrag. De verplichtingen van de lidstaten werden verder gespecificeerd in latere jurisprudentie. 

Op 8 juni 2022 heeft de Europese Commissie richtsnoeren gepresenteerd voor de uitlevering aan derde landen. Voor de opstelling van die richtsnoeren heeft de Commissie de lidstaten geraadpleegd via een vragenlijst over uitleveringsverzoeken van derde landen. Ook heeft de Commissie Eurojust en het Europees Justitieel Netwerk (EJN) geraadpleegd, die in 2020 een gezamenlijk rapport hadden gepubliceerd over hoe in de praktijk met verzoeken om uitlevering van EU-burgers door derde landen wordt omgegaan. De richtsnoeren vatten de jurisprudentie van het EU-Hof samen en houden ook rekening met de ervaring die is opgedaan in de afgelopen vijf jaar door de toepassing van het Petruhhin-mechanisme in de EU, IJsland en Noorwegen.

 

Bron: www.ecer.minbuza.nl

Laatste nieuws