De kortgedingrechter in Den Haag heeft de Wet bewaarplicht telecommunicatiegegevens buiten werking gesteld. De rechter gaat in zijn vonnis uit van het beginsel dat de bewaarplicht noodzakelijk en effectief is om zware criminaliteit te bestrijden. De wet maakt echter inbreuk op het recht op eerbiediging van privéleven en de bescherming van persoonsgegevens. De rechter oordeelt dat in de huidige wet deze inbreuk niet is beperkt tot het strikt noodzakelijke.
De wet is daarmee in strijd met het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie en moet daarom buiten werking worden gesteld. Ook plaatst de kortgedingrechter vraagtekens bij het ontbreken van een rechterlijke toetsing voordat opgeslagen gegevens kunnen worden opgevraagd.
De wet verplichtte telecomproviders de verkeers- en locatiegegevens van hun gebruikers op te slaan. Het kort geding tegen de staat werd aangespannen door onder andere privacygroepen, providers, de Nederlandse Vereniging van Strafrechtadvocaten en de Nederlandse Vereniging van Journalisten.
Dataretentierichtlijn al eerder ongeldig
Op 8 april 2014 verklaarde het Europese Hof van Justitie de Europese Dataretentierichtlijn in zijn geheel en met terugwerkende kracht ongeldig. (HvJ EU 8 april 2014, gevoegde zaken C-293/12 en C-594/12, Digital Rights Ireland en Seitlinger ea). In zijn arrest heeft het Hof de geldigheid van de Dataretentierichtlijn getoetst aan de artikelen 7 en 8 van het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie. Volgens het Hof vormt de Datarentierichtlijn een zeer ruime en bijzonder zware inmenging in de door de artikelen 7 en 8 van het Handvest gewaarborgde rechten. Het Hof heeft voorts overwogen dat de Dataretentierichtlijn materieel tot doel heeft om tot de bestrijding van ernstige criminaliteit en aldus uiteindelijk tot de openbare veiligheid bij te dragen en dat de voorgeschreven bewaring van gegevens dus daadwerkelijk beantwoordt aan een doel van algemeen belang. Het Hof heeft geoordeeld dat de wetgever van de Europese Unie met de vaststelling van de Dataretentierichtlijn de door het evenredigheidsbeginsel gestelde grenzen heeft overschreden die hij in het licht van de artikelen 7, 8 en 52, lid 1, van het Handvest in acht dient te nemen.
De Nederlandse Wet Bewaarplicht Telecommunicatie was vrijwel identiek aan deze ongeldige richtlijn. De Haagse kortgedingrechter heeft geoordeeld dat de Wbt in de huidige vorm (eveneens) een inbreuk maakt op de in de artikelen 7 en 8 van het Handvest gewaarborgde rechten die niet is beperkt tot het strikt noodzakelijke en dus als ontoelaatbaar dient te worden gekwalificeerd. Gelet hierop is de Wbt - ondanks dat de buitenwerkingstelling van de Wbt ingrijpende gevolgen kan hebben voor de opsporing en vervolging van strafbare feiten - onmiskenbaar onverbindend.
Nieuw wetsvoorstel
Het Ministerie van Veiligheid en Justitie laat ineen persbericht weten de buitenwerkingstelling van de Wet bewaarplicht met het oog op de opsporing en vervolging van misdrijven te betreuren. Het ministerie beraadt zich nog op het instellen van hoger beroep. Het ministerie maakt zich zorgen over het effect hiervan op de aanpak van de criminaliteit. De kortgedingrechter heeft aangegeven dat de bewaarplicht noodzakelijk en effectief is en dat de bewaarplicht een gerechtvaardigd doel dient. Naar zijn oordeel heeft de Staat voldoende aannemelijk gemaakt dat bepaalde vormen van criminaliteit nagenoeg uitsluitend zijn op te sporen door het gebruik van historische telecommunicatiegegevens. Inmiddels is er een wetsvoorstel dat voorziet in aanpassing van de Wet bewaarplicht. Deze ontwerpregeling is vorig jaar november voor advies aan verschillende instanties voorgelegd. De inhoud van het vonnis wordt betrokken bij het wetsvoorstel, zodat de bescherming van de persoonlijke levenssfeer van de betrokkenen afdoende is gewaarborgd.
Bronnen: www.rechtspraak.nl, ECLI:NL:RBDHA:2015:2498 en www.rijksoverheid.nl