De rechtbank Amsterdam heeft op 29 maart 2024 prejudiciële vragen gesteld aan het HvJ EU over de uitleg van de Richtlijn Tijdelijke Bescherming in een zaak van een derdelander uit Oekraïne. De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State heeft op 29 maart 2024 een ordemaatregel getroffen in een spoedprocedure die een derdelander uit Oekraïne had aangespannen.

De Raad van State heeft in een aantal uitspraken van 17 januari 2024 geoordeeld dat de staatssecretaris van JenV de tijdelijke bescherming voor de groep derdelanders niet zelf mocht beëindigen per 4 september 2023. Maar de Raad van State heeft ook overwogen dat de verlenging van de tijdelijke bescherming door de Raad van de Europese Unie op 23 oktober 2023, niet geldt voor deze groep. Dat betekent volgens de Raad van State dat de tijdelijke bescherming is geëindigd op 4 maart 2024. De afgelopen weken hebben verschillende rechtbanken hun oordeel gegeven over de vraag of de tijdelijke bescherming aan deze derdelanders die uit Oekraïne naar Nederland zijn gevlucht, van rechtswege eindigt op 4 maart 2024. Zij komen tot uiteenlopende uitkomsten, met verschillende juridische argumentaties.

Prejudiciële vragen rechtbank

De rechtbank Amsterdam meent dat er voldoende aanleiding is voor een andere uitleg van het Unierecht, die zou betekenen dat de verlenging van de tijdelijke bescherming ook voor de groep derdelanders geldt. De rechtbank verzoekt het HvJ EU bij wijze van prejudiciële beslissing als bedoeld in art. 267 van het VWEU uitspraak te doen over de volgende vragen:

  1. Moet artikel 6 van de Terugkeerrichtlijn zo worden uitgelegd, dat het zich ertegen verzet dat een terugkeerbesluit wordt uitgevaardigd op een datum waarop een vreemdeling nog rechtmatig verblijf heeft op het grondgebied van een lidstaat?
  2. Maakt het voor de beantwoording van de voorgaande vraag uit of in het terugkeerbesluit een datum is opgenomen waarop het rechtmatig verblijf eindigt, die datum in de nabije toekomst ligt en bovendien de rechtsgevolgen van het terugkeerbesluit pas op dat latere moment optreden?
  3. Dient artikel 1 van het Verlengingsbesluit zo te worden uitgelegd, dat deze verlenging ook betrekking heeft op een groep derdelanders die door een lidstaat via de facultatieve bepaling van artikel 2, derde lid, van het Uitvoeringsbesluit reeds onder de werking van de Richtlijn Tijdelijke Bescherming zijn gebracht, ook al heeft de lidstaat er op een later moment voor gekozen om aan die groep derdelanders niet langer tijdelijke bescherming meer te bieden?

Ordemaatregel Raad van State

De voorzieningenrechter van de Afdeling heeft een ordemaatregel getroffen in een spoedprocedure die een derdelander uit Oekraïne had aangespannen. Deze derdelander wilde met een voorlopige voorziening tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Midden-Nederland voorkomen dat hij op 2 april aanstaande wordt uitgezet. De staatssecretaris van JenV had hem door middel van een terugkeerbesluit opgedragen de Europese Unie binnen 28 dagen na 4 maart 2024 te verlaten. De voorzieningenrechter stelt in de uitspraak dat de afgelopen weken bestuursrechters in verschillende zittingsplaatsen van de rechtbank Den Haag hun oordeel hebben gegeven over de vraag of de tijdelijke bescherming aan deze derdelanders die uit Oekraïne naar Nederland zijn gevlucht, van rechtswege eindigt op 4 maart 2024. Daarnaast heeft de rechtbank Den Haag, zittingsplaats Amsterdam, het HvJ EU verzocht bij wege van prejudiciële beslissing uitspraak te doen over de uitleg van art. 6 van de Richtlijn Tijdelijke Bescherming. In het kader van de nu aangespannen procedure kan de voorzieningenrechter niet zonder nader onderzoek oordelen wat de juiste uitkomst is.

ECLI:NL:RBDHA:2024:4394

ECLI:NL:RVS:2024:1341

Bronnen: www.rechtspraak.nl en www.raadvanstate.nl

Laatste nieuws