De Hoge Raad heeft op 6 oktober 2023 het Hof van Justitie van de Europese Unie gevraagd te beoordelen of de wettelijke regeling bestuursaansprakelijkheid indien een rechtspersoon niet op tijd betalingsonmacht belastingschulden meldt, verenigbaar is met het EU-rechtelijke evenredigheidsbeginsel.

Als een rechtspersoon een melding van betalingsonmacht verschuldigde loon- en omzetbelasting niet of niet op tijd doet, dan is de bestuurder in beginsel persoonlijk aansprakelijk voor de te betalen belasting. Is de melding van betalingsonmacht wel tijdig gedaan, dan is de bestuurder alleen aansprakelijk als de Belastingdienst bewijst dat de bestuurder de rechtspersoon kennelijk onbehoorlijk heeft bestuurd en de belasting als gevolg daarvan niet is betaald. De regeling van de Invorderingswet stelt voor de bestuurder een zware sanctie op het niet of niet op tijd melden van betalingsonmacht. Volgens de Hoge Raad komt de wettelijke regeling op het punt van de meldingsplicht van betalingsonmacht erop neer dat een bestuurder alleen in geval van overmacht of als hij te goeder trouw is afgegaan op het advies van een derde die hij voor voldoende deskundig mocht houden, aannemelijk zal kunnen maken dat het niet aan hem is te wijten dat de rechtspersoon niet of niet op tijd aan zijn meldingsplicht heeft voldaan. Dit zijn zodanig bijzondere omstandigheden dat de bestuurder hoogst zelden zal mogen bewijzen dat het niet aan zijn wijze van besturen heeft gelegen dat de rechtspersoon zijn belastingschulden niet kan betalen. Daardoor is het, in het geval dat niet is voldaan aan de meldingsplicht, volgens de Hoge Raad voor een bestuurder in de praktijk uiterst moeilijk om te ontkomen aan aansprakelijkheid. De Hoge Raad vraagt zich af of de wettelijke regeling om deze reden strijdig is met het EU-rechtelijke evenredigheidsbeginsel. Daarover heeft De Hoge vragen gesteld aan het Hof van Justitie van de Europese Unie:

  1. Verzet het Unierechtelijke evenredigheidsbeginsel zich tegen een regeling als die van artikel 36, lid 4, IW 1990, die het voor een bestuurder van een lichaam dat niet of niet op de juiste wijze heeft voldaan aan zijn verplichting tot melding van betalingsonmacht aan de ontvanger van de Belastingdienst, in de praktijk uiterst moeilijk maakt te ontkomen aan aansprakelijkheid voor belastingschulden van het lichaam, waaronder omzetbelastingschulden?
  2. Is voor het antwoord op vraag 1 van belang of de bestuurder te goeder trouw heeft gehandeld doordat hij met de zorgvuldigheid van een bedachtzame ondernemer te werk is gegaan, hij alles heeft gedaan wat redelijkerwijs binnen zijn mogelijkheden ligt, en zijn betrokkenheid bij misbruik of fraude is uitgesloten?

ECLI:NL:HR:2023:1371

Bron: www.hogeraad.nl

Laatste nieuws