Het College van Beroep het bedrijfsleven (CBb) heeft in een uitspraak van 9 september 2025 uitleg gevraagd aan het Hof van Justitie van de Europese Unie (HvJ EU) over het Europese recht. De uitspraak gaat over het verlenen van de concessie aan NS voor het treinverkeer over het Nederlandse hoofdrailnet voor de periode 2025-2033. Een belangrijke vraag is of de Staatssecretaris van IenW de winstgevende lijnen en diensten over het hoofdrailnet aan de vrije markt moet overlaten en dus los moet aanbieden aan vervoersbedrijven.

Concurrerende vervoersbedrijven hebben beroep ingesteld tegen de concessie aan NS. Zij verzetten zich in het bijzonder tegen het onderhands gunnen aan NS in plaats van een openbare aanbesteding. Ook verzetten zij zich tegen het opnemen in de concessie van bijna het volledige hoofdrailnet zonder dat van tevoren is onderzocht welke lijnen en diensten de vrije markt kan exploiteren. Zij krijgen bijval van de Europese Commissie, die op 17 juli 2025 heeft aangekondigd bij het HvJ EU een procedure tegen Nederland te beginnen omdat Nederland volgens de Commissie de Europese regels niet heeft nageleefd. De staatssecretaris vindt dat het overgangsrecht het toestaat om de concessie nog een laatste keer onderhands te gunnen. Verder vindt de staatssecretaris dat het hoofdrailnet één samenhangend geheel is. Daarom mag hij de concessie verlenen zonder te onderzoeken of de markt kan voorzien in vervoer over delen van het hoofdrailnet.

Prejudiciële vragen

Het CBb vraagt het EU-Hof hoe de het overgangsrecht moet worden uitgelegd en hoe het recht op vrije toegang van spoorwegmaatschappijen tot de spoorinfrastructuur zich verhoudt tot de bevoegdheid van de staatssecretaris om het openbaar treinvervoer via een openbare-dienstcontract te realiseren. Een belangrijke vraag daarbij is of de staatssecretaris de winstgevende lijnen en diensten over het hoofdrailnet aan de vrije markt moet overlaten en dus los moet aanbieden aan vervoersbedrijven. Het College vraagt het HvJ EU:

  1. verduidelijking van het overgangsrecht van art. 8, tweede lid, aanhef en onder iii, van Verordening (EG) nr. 1370/2007, en de juridische en feitelijke maatstaven die bij het toepassen daarvan (mogelijk) in acht moeten worden genomen;
  2. opheldering over de uitleg van de bepalingen in Verordening (EG) nr. 1370/2007 over het opleggen van openbaredienstverplichtingen en het daartoe afsluiten van openbaredienstcontracten voor openbaar personenvervoer per spoor, mede in het licht van het recht van spoorwegondernemingen op toegang tot de spoorinfrastructuur in de lidstaten uit Richtlijn 2012/34/EU

ECLI:NL:CBB:2025:456

Bron: www.rechtspraak.nl

Laatste nieuws