De tenuitvoerlegging van de levenslange gevangenisstraf wordt aangepast, zodat de straf ook in de toekomst opgelegd kan blijven worden. Een nieuw adviescollege zal de staatssecretaris gaan adviseren of een levenslanggestrafte na de eerste 25 jaar celstraf in aanmerking kan komen voor re-integratie-activiteiten.

Het resultaat is dat de levenslange gevangenisstraf nog steeds kan worden opgelegd, maar dat er een einde komt aan de individuele procedures waarin levenslanggestraften re-integratie-activiteiten proberen af te dwingen. Daarnaast wil staatssecreatris Dijkhoff van VenJ de maximumstraf voor doodslag verhogen. Dijkhoff beschrijft de voorstellen in een brief aan de Tweede Kamer van 2 juni jl.( kenmerk 766939).

Levenslang

Het Europees Hof voor de Rechten van de Mens heeft op 9 juli 2013 geoordeeld (nrs. 66069/09, 130/10 & 3896/10 (Vinter e.a./Verenigd Koninkrijk) dat indien een levenslange gevangenisstraf de iure en de facto kan worden verkort, geen sprake is van schending van het EVRM, ook niet wanneer de straf volledig wordt uitgezeten. Voortduring van de levenslange gevangenisstraf is verenigbaar met het EVRM als enige kans op vrijlating bestaat én sprake is van een mogelijkheid tot herbeoordeling. De Nederlandse rechter heeft naar aanleiding van voornoemde uitspraak in meerdere zaken bepaald dat het voorgaande met zich brengt dat op enig moment resocialisatieactiviteiten moeten worden aangeboden. Daarom wil de staatssecretaris een aantal wijzigingen doorvoeren in de tenuitvoerlegging van de levenslange gevangenisstraf teneinde de levenslange gevangenisstraf toekomstbestendig te maken. De beleidswijziging beoogt op structurele en eenduidige wijze invulling te geven aan de beoordeling of aan een gedetineerde die een levenslange gevangenisstraf opgelegd heeft gekregen op enig moment activiteiten gericht op re-integratie dienen te worden aangeboden. De recente uitspraak van het EHRM inzake Murray vs. Nederland toont andermaal het belang aan van de voorgestelde beleidswijziging.

De beleidswijziging behelst om voor levenslanggestraften een ambtshalve periodieke toetsing in te voeren en daartoe een adviescollege in te stellen. Met de introductie hiervan wordt voor de levenslanggestrafte duidelijkheid gecreëerd omtrent de invulling van diens detentie en de mogelijkheden van activiteiten gericht op reintegratie. Daarmee vervalt de noodzaak voor levenslanggestraften om deze activiteiten in individuele procedures af te dwingen.

Vijfentwintig jaar na de aanvang van de detentie zal het moment zijn waarop een eerste periodieke toetsing zal plaatsvinden. Voor deze periode is gekozen omdat de duur van de detentie van een levenslanggestrafte in ieder geval substantieel langer dient te zijn dan de duur van de detentie van een veroordeelde die de maximale tijdelijke gevangenisstraf van dertig jaar opgelegd heeft gekregen. Bij een veroordeling tot dertig jaar wordt de gedetineerde immers in beginsel na twintig jaar voorwaardelijk in vrijheid gesteld.

De detentieperiode tot dit eerste toetsmoment staat primair in het teken van vergelding en bestraffing. Er worden activiteiten aangeboden in het kader van een humane detentie, met het oog op een zinvolle dagbesteding en het verbeteren van het sociaal functioneren. Deze activiteiten worden in het detentieplan vastgelegd. Er worden in deze periode nadrukkelijk geen activiteiten aangeboden die gericht zijn op re-integratie. Na afloop van de periode van vijfentwintig jaar kunnen naast elementen als vergelding en bestraffing ook andere elementen, zoals de bescherming van de maatschappij, delictgevaarlijkheid, de positie van slachtoffers en/of nabestaanden en leeftijd en medische omstandigheden van de gedetineerde een grotere rol gaan spelen. Met een periodieke toets kunnen deze elementen in hun onderlinge samenhang worden gewogen.

Bij de toetsing zal de levenslanggestrafte ter observatie tijdelijk naar het Pieter Baan Centrum (Nederlands Instituut voor Forensische Psychiatrie en Psychologie) worden overgeplaatst waar onderzoek zal worden gedaan gericht op diagnostiek en risicoanalyse. Daarbij zal onder meer een oordeel worden gegeven over de persoonlijkheidsontwikkeling en zal een inschatting worden gemaakt van gewelddadig gedrag. Het NIFP geeft aan wat gelet op de diagnostische bevindingen en risicoanalyse de kans is op geweldsdelicten. Verder zal bij de toetsing een nabestaanden- en slachtofferonderzoek worden uitgevoerd. Nabestaanden zullen desgewenst in persoon door het adviescollege worden gehoord.

Het adviescollege brengt naar aanleiding van de onderzoeken die in het kader van de periodieke toetsing worden uitgebracht advies uit aan de Staatssecretaris van Veiligheid en Justitie. Het advies betreft de vraag of en zo ja, op welke wijze een levenslanggestrafte in aanmerking komt voor activiteiten gericht op re-integratie, alsook de termijn waarop vervolgtoetsing plaatsvindt. De staatssecretaris neemt op basis van het advies de beslissing. Dit advies heeft dus geen betrekking op een eventuele verkorting van de detentieperiode.In geval de levenslanggestrafte volgens het advies van het adviescollege in aanmerking komt voor activiteiten gericht op re-integratie en de staatssecretaris dit advies heeft overgenomen, dienen na verloop van tijd vervolgtoetsingen plaats te vinden. Daarbij wordt beoordeeld hoe de levenslanggestrafte de activiteiten heeft uitgevoerd en hoe hij daarop heeft gereageerd. Aan de hand daarvan wordt bepaald of de levenslanggestrafte in aanmerking kan komen voor verdergaande activiteiten gericht op re-integratie, waarbij verlof eventueel mogelijk is. De slachtoffers en nabestaanden worden hierbij betrokken.

Verhoging strafmaximum doodslag

Voor moord kan in Nederland levenslange gevangenisstraf of een maximale tijdelijke gevangenisstraf van dertig jaar worden opgelegd. De maximumstraf voor doodslag is vijftien jaar.

De maximumstraf voor doodslag is sinds de invoering van het Wetboek van Strafrecht niet gewijzigd. In 2006 is de maximale tijdelijke gevangenisstraf verhoogd van twintig naar dertig jaar. Bij die verhoging is niet opnieuw gekeken naar het strafmaximum voor doodslag. Voorbedachte raad vormt het onderscheidend criterium tussen moord en doodslag. Door de hogere eisen die de Hoge Raad met de uitspraak van 28 februari 2012 (LJN BR2342) is gaan stellen aan het bewijs van voorbedachte raad, is in het geval waarvoor voorheen veroordeling voor moord mogelijk was, nu alleen veroordeling voor doodslag mogelijk. Nu de Hoge Raad de eisen aan de voorbedachte raad heeft aangescherpt, doet zich de vraag voor of er tussen de twee strafrechtelijke verschijningsvormen van het doden van een persoon (moord en doodslag) een dergelijk verschil in de (maximaal) op te leggen straf zou moeten bestaan. Gelet hierop is de bewindsman voornemens dit kalenderjaar een wetsvoorstel voor te bereiden waarin wordt voorzien in een verhoging van het strafmaximum voor doodslag. Tevens heeft hij het WODC gevraagd een onderzoek uit te voeren naar de mogelijkheden tot verhoging van de strafmaat voor moord van 30 naar 40 jaar.


Laatste nieuws