Internationale afspraken en verdragen gaan niet ten koste van onze nationale soevereiniteit. Dat is een misverstand. Nationale soevereiniteit houdt ook in dat een bewuste keuze kan worden gemaakt om het belang van de eigen burgers beter te dienen in grotere, vrijwillig aangegane verbanden. De Nederlandse burgers hebben in onzekere en instabiele tijden baat bij Europese en internationale samenwerking en versterking van de internationale rechtsorde. Meer dan bij een stap terug, als dat al realistisch zou zijn. Want mondialisering is een voortschrijdend proces. Dit is te lezen in de algemene beschouwing van het jaarverslag van de Raad van State over 2021 die dit jaar gaat over de betekenis die de internationale rechtsorde heeft voor burgers.

Alleen als de fundamentele waarden en grondbeginselen van de internationale rechtsorde duidelijk zijn, krijgen burgers een goed beeld waarom Nederland ervoor kiest daarvan onderdeel te zijn. Daarom moet duidelijk zijn dat daarbij hoort dat staten hun soevereiniteit bundelen, waarmee de vrijheid wordt ingeperkt om op bepaalde terreinen volledig zelfstandig de koers te bepalen. Pas dan kunnen burgers ‘taxeren’ wat deze rechtsorde betekent en hun concreet oplevert of kost. De voordelen van internationale samenwerking moeten zichtbaar worden gemaakt. Tegelijkertijd moeten de nadelen ervan en de kritiek die erop mogelijk is, niet worden verhuld of veronachtzaamd. De Raad van State meent dat op alle niveaus het wezenlijk belang van onze internationale rechtsorde moet worden uitgedragen. In het draagvlak daarvan moet worden geïnvesteerd. Hier ligt een taak voor regering, parlement en opiniemakers. Maar het vraagt ook een actieve houding en betrokkenheid van burgers. De internationale rechtsorde is er niet alleen vóór hen, maar ook ván hen. Dat is een lastige, maar noodzakelijke opgave.

Gemeld wordt dat de voorbereiding van deze beschouwing al was begonnen toen in februari van dit jaar Rusland Oekraïne binnenviel. Deze oorlogsagressie maakt eens te meer duidelijk dat een internationale rechtsorde die burgers garanties biedt voor vrede, veiligheid, vrijheid en welvaart, niet vanzelfsprekend is.

Zelfs binnen de Europese Unie, die gebouwd is op democratische en rechtsstatelijke waarden, wordt aan de wortels van het internationale recht geknaagd. Zowel in Hongarije en Polen als in eigen land wordt openlijk getwijfeld aan de suprematie van het verdragenrecht boven het nationale recht, terwijl die verdragen willens en wetens en geheel vrijwillig zijn afgesloten. In ons land valt bovendien op dat men de Europese Unie vaak beschouwd als een à-la-carterestaurant: wat bevalt wordt geconsumeerd, wat niet bevalt wordt ontkend, genegeerd of betwist.

Deze ambivalente houding is zorgelijk uit het oogpunt van de belangen van burgers. Essentiële zaken als vrije uitoefening van fundamentele rechten, gegarandeerde rechtsbescherming, rechtszekerheid, economische en consumentenvrijheid worden minder vanzelfsprekend. Er is terecht kritiek mogelijk op de effectiviteit en opbrengsten van internationale samenwerking, binnen en buiten de Europese Unie. Vaak blijkt die lastig en moeizaam, omdat tegengestelde belangen moeten worden overwonnen. Toch is dat in de afgelopen 75 jaar vaak gelukt, juist omdat de belangen van burgers en bedrijven daarmee werden gediend. Soms met horten en stoten, zoals een gemeenschappelijk migratiebeleid. Maar soms ook snel en eensgezind, zoals het Europees klimaatbeleid en de reactie op de Russische inval in Oekraïne.

Wetgevingsadvisering en bestuursrechtspraak

Het werk van de Raad van State werd ook in 2021 nog sterk geraakt door de coronacrisis. Zowel in de wetgevingsadvisering als in de bestuursrechtspraak werd de Raad van State geconfronteerd met vraagstukken die gerelateerd waren aan de crisis. Zo moest de Afdeling advisering net als het jaar ervoor, vaak met spoed, adviseren over tijdelijke wetgeving om de verspreiding van het coronavirus in te dammen. De wekelijkse vergaderingen van de Afdeling advisering op woensdagmiddag vonden vooral digitaal plaats. De geplande zittingen van de Afdeling bestuursrechtspraak konden wel doorgaan. Ten opzichte van 2020 is meer gebruikgemaakt van de mogelijkheid om via een videoverbinding deel te nemen aan een rechtszitting. Dat kon niet altijd voorkomen dat zittingen moesten worden afgezegd vanwege besmettingen, quarantaineverplichtingen en ziekte van zowel procespartijen als eigen medewerkers. Inhoudelijk wierp de coronacrisis voor de rechtspraak interessante vragen op die samenhangen met de effecten van de maatregelen op besluitvormingsprocedures, de behandeling van rechtszaken en de oplossingen die daarvoor zijn gekozen. Het jaarverslag gaat in de afzonderlijke onderdelen over advisering en bestuursrechtspraak hier verder op in.

Reflectierapport kinderopvangtoeslagzaken

Het jaar stond voor de Afdeling bestuursrechtspraak ook vooral in het teken van de reflectie op haar rol in de kinderopvangtoeslagzaken. Op 19 november 2021 werd het reflectierapport ‘Lessen uit de kinderopvangtoeslagzaken’ gepubliceerd, samen met de verklaring van de externe begeleidingscommissie. Belangrijkste conclusie is dat de Afdeling bestuursrechtspraak in deze zaken te lang heeft vastgehouden aan de zogenoemde ‘alles-of-niets’-lijn. Zij had deze lijn eerder kunnen en moeten wijzigen. Door dat na te laten heeft de Afdeling bestuursrechtspraak ouders die daardoor in de problemen zijn gekomen, niet de rechtsbescherming geboden waar zij op mochten rekenen. Het reflectierapport bevat belangrijke aanbevelingen voor inhoud, werkwijze en cultuur. De uitvoering zal de komende periode verder worden uitgewerkt.

Advisering in cijfers

In 2021 zijn 389 zaken voor advies aan de Afdeling advisering voorgelegd. Dit aantal ligt lager dan de voorgaande jaren, toen het aantal zaken steeds boven de 400 uitkwam, in 2020 zelfs boven de 500. Redenen voor het relatief lager aantal adviesaanvragen in 2021 zijn de verkiezingen voor de Tweede Kamer, het demissionaire karakter van het kabinet sinds januari 2021, het feit dat diverse onderwerpen controversieel verklaard zijn in het parlement en de kabinetsformatie. De Afdeling advisering heeft in 2021 in 431 zaken advies of voorlichting uitgebracht. Gemiddeld deed de Afdeling advisering er 40 dagen over om tot een advies te komen.

Bestuursrechtspraak in cijfers

De Afdeling bestuursrechtspraak heeft in 2021 ongeveer 9.150 rechtszaken afgedaan. Dat zijn er tweehonderd minder dan in 2020. Het aantal ingekomen zaken bedraagt in 2021 bijna 10.700. Dat zijn 1.400 zaken meer dan het jaar daarvoor, maar daarmee is de instroom aan zaken nog niet terug op het niveau van vóór de coronaperiode. De instroom van hoofdzaken in de Omgevingskamer laat echter een sterk stijgende trend zien, plus 25% ten opzichte van 2020. Vanwege de coronabeperkingen, de stijgende moeilijkheidsgraad van rechtszaken in het omgevingsrecht en het tekort aan juristen bij de directie Bestuursrechtspraak moet rekening worden gehouden met een beperktere afdoeningscapaciteit en oplopende doorlooptijden. In 2021 was de gemiddelde doorlooptijd van alle rechtszaken nog 21 weken, dat is gelijk aan de gemiddelde doorlooptijd in de jaren daarvoor.

Volledige tekst van het jaarverslag 2021

De volledige beschouwing van het jaarverslag staat op de website van de Raad van State. Ook de andere drie onderdelen van het jaarverslag (De Raad als instituutDe Raad als adviseur en De Raad als bestuursrechter) zijn daar te vinden, net als een compleet overzicht van de cijfers over 2021 en de overzichten met de beeldbepalende adviezen en uitspraken van het afgelopen jaar.

Laatste nieuws