Het HvJ EU heeft op 21 maart 2024 op vragen van een Litouwse rechter geantwoord dat de Brussel Ibis-verordening het een gerecht van een lidstaat niet toe staat om de erkenning van een beslissing van een gerecht van een andere lidstaat te weigeren op de grond dat dit laatste gerecht zich bevoegd heeft verklaard om uitspraak te doen over een uit hoofde van een internationale vervoersovereenkomst ingediende vordering, in strijd met een keuzebeding tot aanwijzing van het bevoegde gerecht in de zin van die verordening, welk forumkeuzebeding deel uitmaakt van die overeenkomst.

In een geschil tussen verzekeringsmaatschappij Gjensidige ADB en vervoersonderneming Rhenus Logistics over terugbetaling van schadevergoeding, werd een Nederlandse rechtbank aangezocht ondanks een forumkeuzebeding voor Litouwse gerechten. Gjensidige betaalde schadevergoeding aan ACC Distribution voor gestolen goederen tijdens vervoer door Rhenus Logistics. Rhenus Logistics zocht de Nederlandse rechtbank aan voor beperking van aansprakelijkheid. Volgens ACC en Gjensidige was de Nederlandse rechter onbevoegd om de zaak te behandelen, nu de Litouwse rechter in deze bevoegd zou zijn uitspraak te doen op basis van een forumkeuzebeding uit de door ACC en Rhenus Logistics gesloten vervoersovereenkomst. De Nederlandse rechter stelde echter dat dit forumkeuzebeding volgens art. 41, lid 1 van het toepasselijke verdrag betreffende de overeenkomst tot internationaal vervoer van goederen over de weg (CMR) nietig was. De Nederlandse rechtbank verklaarde zich bevoegd en oordeelde dat de aansprakelijkheid van Rhenus Logistics beperkt was. Gjensidige stelde een regresvordering in bij een Litouwse rechtbank, die de zaak aanhield in afwachting van de definitieve beslissing van de Nederlandse rechtbank. Na het vonnis van de Nederlandse rechtbank, waarin de aansprakelijkheid van Rhenus Logistics werd beperkt, wees de Litouwse rechtbank de regresvordering van Gjensidige af, daarbij verwijzend naar de bindende werking van het Nederlandse vonnis. Hierna stelde Gjensidige een cassatieberoep in.

Arrest HvJ EU

Het Hof oordeelt dat een gerecht van een lidstaat niet kan weigeren een beslissing van een gerecht van een andere lidstaat te erkennen op grond dat dit laatste gerecht zich bevoegd heeft verklaard in strijd met een forumkeuzebeding. Dit is gebaseerd op art. 45, lid 1, onder a) en onder e), ii), van verordening 1215/2012 (inzake rechterlijke bevoegdheid, de erkenning en tenuitvoerlegging van beslissingen in burgerlijke en handelszaken (Brussel Ibis-verordening)). De Hof stelt dat de erkenning van een beslissing alleen geweigerd kan worden op gronden die uitputtend zijn opgesomd in de verordening. De Brussel Ibis-verordening laat volgens het Hof in beginsel niet toe dat de rechterlijke bevoegdheid om uitspraak te doen over zijn bevoegdheid in een lidstaat wordt getoetst door een rechter uit een andere lidstaat. Het Hof stelt daarnaast dat art.  45 van verordening 1215/2012 geen ruimte biedt om de erkenning van een rechterlijke beslissing vanuit een andere lidstaat te weigeren, op grond dat deze laatste rechter zich op basis van een internationale vervoersovereenkomst ingestelde vordering en in strijd met art. 25 van verordening 1215/2012, bevoegd heeft verklaard. Het Hof merkt op dat art. 45 een duidelijke en ondubbelzinnige formulering omvat, wat een dergelijke ruime uitleg van dit artikel uitsluit. De verordening beoogt volgens het Hof verder een snelle en eenvoudige erkenning en tenuitvoerlegging van beslissingen te garanderen. De erkenning van beslissingen moet derhalve alleen kunnen worden geweigerd wanneer sprake is van een of meer van de uitputtende weigeringsgronden zoals neergelegd in art. 45 lid 1 van verordening 1215/2012. Het begrip ‘openbare orde’ in de zin van dit artikel dient daarom strikt te worden uitgelegd en kan slechts in uitzonderlijke gevallen succesvol worden ingeroepen, nu deze uitzonderingsgrond de belangrijkste doelstellingen van de verordening verhinderd. Een dergelijk beroep kan alleen slagen indien de erkenning of tenuitvoerlegging van een beslissing op onaanvaardbare wijze zou botsen met de rechtsorde van de aangezochte lidstaat, wat een kennelijke schending van een essentiële rechtsregel of een als fundamenteel erkend recht zou moeten opleveren.

ECLI:EU:C:2024:252

Bron: www.ecer.minbuza.nl

Laatste nieuws