Een lidstaat is niet gehouden om aan iedere Unieburger die zich op zijn grondgebied heeft begeven dezelfde bescherming te bieden tegen uitlevering als die welke de eigen onderdanen genieten. Echter, alvorens hem op verzoek uit te leveren aan een derde land dient de betrokken lidstaat de de zaak betreffende informatie uit te wisselen met de lidstaat van herkomst van de Unieburger om wiens uitlevering is gevraagd en deze lidstaat de mogelijkheid te geven te verzoeken om overlevering van de burger met het oog op rechtsvervolging.

Dit is de strekking van het arrest dat het Hof van Justitie EU op 6 september jl. wees in antwoord op vragen van de Augstaka tiesa (de hoogste rechter van Letland). De zaak draaide om de uitlevering van een Ests staatsburger, Aleksei Petruhhin, die in Letland op basis van een door Interpol op zijn website gepubliceerde kennisgeving op 30 september 2014 werd aangehouden en in voorlopige hechtenis genomen. Op 21 oktober 2014 verzocht Rusland de Letse autoriteiten om uitlevering. Het openbaar ministerie van Letland gaf toestemming voor de uitlevering aan Rusland waarop Petruhhin verzocht om nietigverklaring van dit besluit op grond dat hij overeenkomstig het verdrag inzake rechtshulp en rechtsbetrekkingen tussen de Baltische staten in Letland dezelfde rechten geniet als een Lets staatsburger en dat, gelet op het feit dat het Letse
recht in beginsel de uitlevering van eigen onderdanen verbiedt en dat Letland overeenkomstig een met Rusland gesloten verdrag, zijn eigen onderdanen niet aan dat land uitlevert, Letland gehouden is hem te beschermen tegen uitlevering.

De Augstaka tiesa vroeg het Hof van Justitie daarp of bij de toepassing van een tussen een lidstaat en een derde land gesloten uitleveringsverdrag, gelet op het verbod van discriminatie op grond van nationaliteit en het recht van Unieburgers om vrij op het grondgebied van de lidstaten te reizen en te verblijven, de regel dat eigen onderdanen niet mogen worden uitgeleverd, ook van toepassing moet zijn op onderdanen van een andere lidstaat. De hoogste Letse rechter wenst eveneens te vernemen of de aangezochte lidstaat, te weten de lidstaat waaraan een derde land het verzoek tot uitlevering van een onderdaan van een andere lidstaat heeft gericht moet nagaan (en, zo ja, volgens welke criteria) of de uitlevering geen inbreuk maakt op de in het Handvest van de grondrechten van de EU geboden waarborgen.

Arrest

In zijn arrest brengt het Hof allereerst in herinnering dat Petruhhin in zijn hoedanigheid van Unieburger gebruik heeft gemaakt van zijn recht vrij in de Unie te kunnen reizen waardoor zijn situatie binnen de werkingssfeer van de Verdragen en daarmee van het verbod van discriminatie op grond van nationaliteit valt. Nationale uitleveringsregels voeren echter een verschil in behandeling in naargelang de betrokken persoon een eigen onderdaan dan wel een onderdaan van een andere lidstaat is. Hierdoor kunnen deze regels de vrijheid beïnvloeden om in de Unie te reizen, en leiden zij dus tot een beperking van het vrije verkeer. Een dergelijke beperking kan slechts worden gerechtvaardigd indien zij is gebaseerd op objectieve overwegingen en evenredig is aan het rechtmatig nagestreefde doel. Het doel van voorkoming van straffeloosheid van personen die een strafbaar feit hebben gepleegd moet in het Unierecht als rechtmatig worden beschouwd. Uitlevering heeft tot doel straffeloosheid tegen te gaan van een persoon die zich op een ander grondgebied bevindt dan dat waarop hij het strafbare feit heeft gepleegd dat hem ten laste wordt gelegd. De niet-uitlevering door een lidstaat van personen die de nationaliteit van die lidstaat bezitten, wordt in het algemeen gecompenseerd door het feit dat de aangezochte lidstaat de mogelijkheid heeft om zijn eigen onderdanen te vervolgen voor ernstige strafbare feiten die buiten zijn grondgebied zijn gepleegd. Nationale regels op basis waarvan een verzoek tot uitlevering met het oog op de vervolging en veroordeling in het derde land waar het strafbare feit vermoedelijk is gepleegd kan worden ingewilligd, lijken geschikt om het beoogde doel, het voorkomen van straffeloosheid, te bereiken. Bij het ontbreken van Unierechtelijke regels inzake de uitlevering tussen de lidstaten en een derde land, dienen evenwel alle mechanismen voor samenwerking en wederzijdse bijstand te worden aangewend die op strafrechtelijk gebied uit hoofde van het Unierecht bestaan, teneinde het risico van straffeloosheid tegen te gaan en tegelijkertijd Unieburgers te beschermen tegen maatregelen die hun het recht om vrij op het grondgebied van de lidstaten te kunnen reizen en te verblijven zouden kunnen ontnemen. Aldus dient de voorkeur te worden gegeven aan de uitwisseling van informatie met de lidstaat waarvan de betrokkene de nationaliteit heeft teneinde de autoriteiten van deze lidstaat, voor zover deze ingevolge het nationale recht deze persoon voor buiten het grondgebied gepleegde feiten kunnen vervolgen, de mogelijkheid te geven om een Europees aanhoudingsbevel met het oog op rechtsvervolging uit te vaardigen. Door op deze wijze samen te werken met de lidstaat waarvan de betrokkene de nationaliteit bezit, en door aan een Europees aanhoudingsbevel voorrang te geven boven het verzoek om uitlevering, handelt de gastlidstaat op een wijze die de uitoefening van het recht op vrij verkeer minder aantast en die zoveel mogelijk het risico van straffeloosheid vermijdt.

Bron: curia.europa.eu
ECLI:EU:C:2016:630

Laatste nieuws