Homoseksuele asielzoekers kunnen een specifieke sociale groep vormen waarvan de leden gevaar lopen te worden vervolgd op grond van hun seksuele gerichtheid. Een in het land van herkomst daadwerkelijk toegepaste gevangenisstraf voor homoseksuele handelingen kan binnen deze context op zich een daad van vervolging vormen en zo een grond om asiel te moeten verlenen.
Dit heeft het Hof van Justitie van de Europese Unie op 7 november geantwoord op vragen die waren gesteld door de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.
De zaken
X, Y en Z zijn onderdanen van respectievelijk Sierra Leone, Uganda en Senegal. Zij wensen in Nederland de vluchtelingenstatus te verkrijgen en voeren daarbij aan dat zij een gegronde vrees hebben om in hun land van herkomst op grond van hun seksuele gerichtheid te worden vervolgd. In deze drie landen vormen homoseksuele handelingen strafbare feiten die kunnen leiden tot ernstige straffen, gaande van zware geldboetes tot, in sommige gevallen, levenslange opsluiting. De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State heeft het Hof vragen gesteld in deze drie zaken waarin de toenmalige minister voor Immigratie, Integratie en Asiel heeft geweigerd een asielvergunning te geven.
Krachtens de Europese richtlijn van 29 april 2004 inzake minimumnormen voor de erkenning van onderdanen van derde landen en staatlozen als vluchteling of als persoon die anderszins internationale bescherming behoeft (PB L 304), die naar de bepalingen van het Verdrag van Genève betreffende de status van vluchtelingen verwijst, kan elke derdelander die zich wegens een gegronde vrees voor vervolging op grond van zijn ras, godsdienst, nationaliteit, politieke overtuiging of het behoren tot een bepaalde ‘sociale groep’, bevindt buiten het land waarvan hij de nationaliteit bezit, en die de bescherming van dat land niet kan of, wegens deze vrees, niet wil inroepen, de vluchtelingenstatus aanvragen. Binnen deze context moeten de daden van vervolging zo ernstig zijn of zo vaak voorkomen dat zij een ernstige schending vormen van de grondrechten van de mens.
De vragen
De Afdeling bestuursrechtspraak, waarbij deze zaken in laatste aanleg aanhangig zijn, heeft het Hof van Justitie verzocht om een prejudiciële beslissing over de vraag of homoseksuele derdelanders kunnen worden geacht een ‘specifieke sociale groep’ in de zin van de richtlijn te vormen. Bovendien werd gevraagd hoe de nationale autoriteiten moeten beoordelen wat binnen deze context een daad van vervolging aangaande homoseksuele activiteiten vormt en of de strafbaarstelling van deze activiteiten in het land van herkomst van de asielzoeker, die tot een gevangenisstraf kan leiden, een daad van vervolging vormt.
Het antwoord
In zijn arrest oordeelt het Hof allereerst dat vaststaat dat de seksuele gerichtheid van een persoon een dermate fundamenteel kenmerk voor de identiteit van de betrokkene vormt dat van hem niet mag worden geëist dat hij die opgeeft. In dat verband aanvaardt het Hof dat het bestaan van strafrechtelijke bepalingen die specifiek tegen homoseksuelen zijn gericht, de vaststelling rechtvaardigt dat deze personen een afzonderlijke groep vormen die door haar directe omgeving als afwijkend wordt beschouwd. Een schending van de grondrechten vormt echter slechts een vervolging in de zin van het Verdrag van Genève indien zij een bepaalde mate van ernst bereikt. In deze context kan de enkele strafbaarstelling van homoseksuele handelingen op zich niet worden geacht een dermate ernstige schending te vormen. Daarentegen kan een gevangenisstraf voor homoseksuele handelingen op zich wel een daad van vervolging vormen, mits deze straf daadwerkelijk wordt toegepast. In deze omstandigheden staat het aan de nationale autoriteiten om – wanneer een asielzoeker aanvoert dat in zijn land van herkomst regelgeving bestaat die homoseksuele handelingen strafbaar stelt – alle revelante feiten betreffende dat land van herkomst te onderzoeken, daaronder begrepen de wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen van dat land en de wijze waarop deze worden toegepast.
Op de vraag of van een asielzoeker niet redelijkerwijs kan worden verwacht dat hij, ter vermijding van vervolging, in zijn land van herkomst zijn homoseksualiteit geheim houdt of zich bij de invulling van die seksuele gerichtheid terughoudend opstelt, antwoordt het Hof ontkennend. Het Hof is van mening dat het verlangen van leden van een sociale groep met dezelfde seksuele gerichtheid dat zij deze gerichtheid geheim houden, haaks staat op de erkenning van een kenmerk dat voor de identiteit dermate fundamenteel is dat van de betrokkenen niet mag worden verlangd dat zij die opgeven. Volgens het Hof kan van een asielzoeker bijgevolg niet worden verlangd dat hij in zijn land van herkomst zijn homoseksualiteit geheim houdt om vervolging te voorkomen.
En verder?
De Afdeling heeft destijds de behandeling van de zaken geschorst in afwachting van de antwoorden van het Hof. De vragen die in april 2012 aan het Hof zijn voorgelegd, spelen ook in meerdere, vergelijkbare zaken die de Afdeling in behandeling heeft. Ook die zaken zijn aangehouden in afwachting van het arrest van het Hof in Luxemburg. In maart 2013 stelde de Afdeling nog andere vragen aan het Hof over homoseksuele vreemdelingen. Met die vragen wil de Afdeling van het Hof van Justitie weten hoe de seksuele gerichtheid van vreemdelingen moet worden beoordeeld en de grenzen die daarbij in acht moeten worden genomen. Die vragen zijn nog niet beantwoord.
Arrest van het Hof van Justitie van de Europese Unie van 7 november 2013 in de zaken C-199/12, C-200/12, C-201/12.05