De rechtbank Rotterdam heeft de Hoge Raad prejudiciƫle vragen gesteld (ECLI:NL:RBROT:2024:1916) over het recht op inzage of afschrift van stukken uit een gesloten jeugdbeschermingsdossier. Betrokkene had hier om verzocht om de gebeurtenissen uit zijn verleden een plek te kunnen geven. De Hoge Raad beantwoordt op 9 mei 2025 de vragen negatief. Er bestaat geen algemeen wettelijke grondslag voor een recht op inzage of afschrift van stukken uit een dossier van een afgesloten civiele procedure.
Uitspraak Hoge Raad
Een persoon die als kind (gedeeltelijk) is opgegroeid in pleegzorg heeft belang bij het verkrijgen van informatie van overheidsinstanties die nodig is om zijn kindertijd en vroege ontwikkeling te kennen en te begrijpen. Dit belang wordt beschermd door art. 8 EVRM. De Nederlandse Staat is verplicht om te voorzien in een effectieve en toegankelijke procedure waarmee toegang tot die informatie kan worden gekregen. De Hoge Raad oordeelt dat het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering geen grondslag bevat voor het geven van inzage in of afschriften van stukken uit de procesdossiers van afgesloten civiele zaken (waaronder jeugdbeschermingszaken) door gerechten. In deze wet is alleen geregeld dat iedereen die dat wil recht heeft op een afschrift of uittreksel van uitspraken. De wet bevat geen grondslag voor het verstrekken van andere stukken uit het procesdossier. De Algemene verordening gegevensbescherming (AVG) geeft volgens de Hoge Raad niet een algemene aanspraak op inzage in of afschrift van stukken uit procesdossiers. De Jeugdwet regelt dat personen die in hun jeugd te maken hebben gehad met kinderbeschermingsmaatregelen (bijvoorbeeld een ondertoezichtstelling) bij een jeugdbeschermingsinstantie inzage in en afschrift kunnen krijgen van (stukken uit) het jeugdbeschermingsdossier. Daarmee is in beginsel voorzien in de door art. 8 EVRM vereiste procedure. Via deze procedure zal een betrokkene echter mogelijk niet altijd alle informatie kunnen krijgen waarop hij op grond van art. 8 EVRM recht heeft. Het gaat volgens de Hoge Raad de rechtsvormende taak van de rechter te buiten om daarvoor een algemene oplossing te bieden. De inrichting van een procedure waarmee betrokkenen toegang kunnen krijgen tot informatie die bij overheidsinstanties aanwezig is over in het verleden getroffen kinderbeschermingsmaatregelen vereist keuzes. Bijvoorbeeld waar het gaat om de vraag bij welke overheidsinstantie(s) deze toegang geregeld zou moeten worden, mede gelet op de positie van derden en de vraag of het wenselijk is aan de betrokkene begeleiding te bieden bij het raadplegen van die informatie. Deze keuzes zijn volgens de Hoge Raad aan de wetgever.
Bron: www.hogeraad.nl