Het gerechtshof Amsterdam heeft in een tussenvonnis van 8 juni 2023 vragen gesteld aan het Openbaar Ministerie (OM) over het vervolgingsbeleid bij bonafide coffeeshophouders die een handelsvoorraad hebben van meer dan 500 gram softdrugs buiten de coffeeshop.

De politie viel na een anonieme tip de woning van een coffeeshophouder binnen en vond 46 kilogram softdrugs. Volgens de verdachte, houder van 5 coffeeshops, was dit een voorraad voor enkele weken. Het gedoogbeleid ten aanzien van softdrugs houdt in dat softdrugshandel is toegestaan vanuit coffeeshops met een vergunning zolang deze aan strenge criteria voldoen. Onderdeel daarvan is dat als handelsvoorraad in de coffeeshop maximaal een hoeveelheid van 500 gram softdrugs wordt gedoogd. Vanwege de omzet in een reguliere coffeeshop moet in werkelijkheid kunnen worden geput uit een grotere voorraad buiten de coffeeshop. Dat is bij alle betrokken overheidsdiensten bekend en onderdeel van de achterdeurproblematiek. Verdachte ging in hoger beroep om principiƫle redenen. Hij legde uit hoe binnen zijn coffeeshops diverse werkwijzen zijn ontwikkeld, sommige in samenspraak met, of op verzoek van de bestuurlijke overheid. De overheid reikt hem geen duidelijke en werkbare regels aan hoe hij moet omgaan met deze achterdeurproblematiek.

Tussenvonnis hof

Het hof wijst in zijn tussenarrest op 1) het belang van de samenleving dat de met risico's gepaarde handel in softdrugs wordt verricht door bonafide coffeeshophouders, 2) op het risico dat politie en justitie via anonieme tips voor het karretje worden gespannen van bijvoorbeeld een concurrent of criminele organisatie en 3) op recente uitspraken waarin het aanwezig hebben buiten de coffeeshop van een handelsvoorraad groter dan 500 gram heeft geresulteerd in schuldigverklaring zonder oplegging van straf. Tegen die achtergrond heeft het hof de volgende vragen gesteld:

  1. Hoe luidde ten tijde van het tenlastegelegde het opsporings- en vervolgingsbeleid ten aanzien van bonafide coffeeshophouders wat betreft het (opzettelijk) aanwezig hebben van een handelsvoorraad softdrugs ter aanvulling van hetgeen in de coffeeshop is verkocht?
  2. Kan het Openbaar Ministerie gegevens overleggen over de gevallen waarin feitelijk tot opsporing, en daarna ook tot vervolging is overgegaan van bonafide coffeeshophouders voor enkel het aanwezig hebben van een voorraad zoals hiervoor bedoeld? In het verlengde daarvan: kan het Openbaar Ministerie gegevens overleggen over de gevallen waarin niet tot opsporing en vervolging is overgegaan?
  3. Kan het Openbaar Ministerie inzicht geven in de afwegingen die worden gemaakt bij het beslissen over onderscheidenlijk opsporing en vervolging van bonafide coffeeshophouders ter zake van het aanwezig hebben van een voorraad zoals hiervoor bedoeld?
  4. Is er een specifiek doel dat met die opsporing en met een eventueel daarop volgende vervolging wordt nagestreefd, mede gezien de rechtspraak over de toepassing van artikel 9a Sr in dit soort situaties?
  5. In hoeverre en op welke wijze wordt in de afwegingen ten aanzien van opsporing en in de afwegingen ten aanzien van vervolging betrokken dat wordt voorkomen dat de daarmee belaste autoriteiten op oneigenlijke gronden, door dubieuze tipgevers daartoe aangezet, tot handelen overgaan, waarbij op verschillende individuele rechten inbreuk wordt gemaakt?
  6. Op welke wijze spelen overwegingen betreffende de proportionaliteit en de subsidiariteit van het opsporings- en vervolgingsoptreden bij de omtrent dat optreden gemaakte keuzes een rol?

ECLI:NL:GHAMS:2023:1326

Bron: www.rechtspraak.nl

Laatste nieuws