Een concurrent kan met een beroep op het gelijkheids- of het vertrouwensbeginsel bereiken dat de bestuursrechter alsnog een besluit toetst aan een norm die niet zijn belangen beoogt te beschermen. Dit blijkt uit een uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State van 16 maart 2016. Zij volgt hiermee het advies van staatsraad advocaat-generaal Widdershoven om de toepassing van het relativiteitsvereiste in het bestuursrecht te corrigeren.
Deze correctie op het relativiteitsvereiste in het bestuursrecht is geïnspireerd op de zogenoemde correctie Langemeijer die in het civiele recht al langer bestaat. Wil zo’n beroep kunnen slagen, dan moet wel aan bepaalde vereisten worden voldaan.
Vertrouwens- en gelijkheidsbeginsel
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State heeft in een zaak over het bestemmingsplan ‘Blaloweg en Katwolderweg van de gemeente Zwolle een conclusie gevraagd aan de staatsraad advocaat-generaal. Het bestemmingsplan maakt de komst van een Hornbach-bouwmarkt mogelijk in Zwolle. Onder meer Praxis was hiertegen in beroep gekomen. Volgens Praxis voldoet het bestemmingsplan niet aan de veiligheids- en milieunormen. De vraag was of Praxis een beroep kon doen op deze normen of dat het relativiteitsvereiste zich daartegen verzette.
Praxis betoogt dat de zogenoemde correctie Langemeijer dient te worden toegepast voor zover de normen waarop zij zich beroept niet ter bescherming van haar belangen strekken. Deze correctie wordt in het burgerlijke recht toegepast in het kader van artikel 6:163 van het Burgerlijk Wetboek. De correctie houdt in dat de schending van een wettelijke norm die niet strekt ter bescherming van de belangen van een belanghebbende kan bijdragen tot het oordeel dat een ongeschreven zorgvuldigheidsnorm die wel strekt tot de bescherming van de belangen van de belanghebbende is geschonden. Volgens Praxis dient deze correctie in het kader van het relativiteitsvereiste in artikel 8:69a van de Awb toegepast te worden bij een beroep op het formele of materiële zorgvuldigheidsbeginsel, het evenredigheidsbeginsel, het gelijkheidsbeginsel of het vertrouwensbeginsel. Praxis stelt aan de normen van zorgvuldigheid en rechtszekerheid concrete verwachtingen te ontlenen, waarbij het gaat om de verwachting dat het bevoegd gezag in elke vergunning- of bestemmingsplanprocedure handelt overeenkomstig de normen. Praxis doet daarmee een beroep op het vertrouwensbeginsel. Praxis wijst er in dat verband op dat in een markt waar diverse bedrijven zoeken naar een gunstige positie ten opzichte van concurrenten het van groot belang is dat de voorwaarden voor toetreding tot de markt gelijk zijn. Een van de belangrijkste voorwaarden voor het creëren van gelijkheid is dat het bevoegd gezag elke beoogde ontwikkeling op eenzelfde wijze en op basis van gedegen onderzoek toetst. Wat betreft de normen in het Besluit externe veiligheid inrichtingen (hierna: Bevi) is daarbij volgens Praxis van belang dat deze gebaseerd zijn op Richtlijn 96/82/EG. Het gaat om strenge eisen die in het kader van de bescherming van het milieu, volksgezondheid en veiligheid uit het Bevi voortvloeien en slechts bedrijven die aan die normen voldoen mogen hun bedrijf uitoefenen. Indien die strenge eisen niet aan Hornbach worden gesteld, wordt Hornbach oneerlijk bevoordeeld. Met deze laatste toelichting doet Praxis een beroep op het gelijkheidsbeginsel.
Het betoog van Praxis roept de vraag op of in het kader van het relativiteitsvereiste in artikel 8:69a van de Awb een concurrent met een beroep op een materieel beginsel van behoorlijk bestuur kan bereiken dat de rechter beoordeelt of een norm die niet ter bescherming van zijn belangen strekt is geschonden. Deze vraag is voorgelegd aan de staatsraad advocaat-generaal. De staatsraad advocaat-generaal heeft de vraag bevestigend beantwoord. De rechter dient volgens hem de toepassing van artikel 8:69a van de Awb in die zin te corrigeren dat de schending van een norm die niet de bescherming beoogt van de belangen van een belanghebbende, en die op zichzelf genomen dus niet tot vernietiging zou kunnen leiden, kan bijdragen tot het oordeel dat het vertrouwensbeginsel of gelijkheidsbeginsel is geschonden. De staatsraad advocaat-generaal heeft daarbij vastgesteld dat de schending van die norm een noodzakelijke, maar geen voldoende voorwaarde is voor toepassing van de correctie, omdat daartoe ook moet worden voldaan aan de vereisten die voor beide beginselen gelden.
De Afdeling deelt deze conclusie van de staatsraad advocaat-generaal. Daarbij is ook van belang dat blijkens de totstandkomingsgeschiedenis van artikel 8:69a van de Awb de wetgever toepassing van de correctie Langemeijer niet heeft uitgesloten. Maar nu in dit geval het beroep van Praxis op het vertrouwens- en gelijkheidsbeginsel niet slaagt, behoeft in het kader van haar beroep op deze beginselen niet te worden beoordeeld of de normen die niet ter bescherming van haar belangen strekken, zijn geschonden.
ECLI:NL:RVS:2016:732