De ACVZ, de Adviescommissie voor Vreemdelingenzaken, heeft een onderzoek verricht naar de vraag hoe de Nederlandse regelgeving en praktijk inzake de bescherming van staatlozen en het voorkomen en verminderen van staatloosheid zich verhouden tot de internationale verplichtingen van Nederland op dit terrein. De ACVZ komt tot de conclusie dat in Nederland geen deugdelijke vaststelling van staatloosheid plaatsvindt terwijl dit noodzakelijk is voor de effectuering van een aantal rechten uit het Verdrag betreffende de Status van Staatlozen uit 1954 en het Verdrag tot Berperking der Staatloosheid uit 1961. Daarom pleit de Commissie in haar advies ‘Geen land te bekennen’ voor een nieuwe procedure en een nieuwe verblijfsvergunning specifiek voor staatlozen.


Vaststellingsprocedure staatloosheid

De commissie beveelt aan om een vaststellingsprocedure voor staatloosheid in het leven te roepen. Daarnaast wordt geconcludeerd dat uit een uitleg te goeder trouw van het Verdrag uit 1954 volgt dat aan personen die als staatloos zijn erkend een verblijfsvergunning moet worden verleend. Alleen door verstrekking van een verblijfsvergunning kunnen erkende staatlozen in Nederland hun rechten naar behoren effectueren. De commissie adviseert om daartoe een nieuw verblijfsdoel voor staatloze vreemdelingen in de Vreemdelingenwet op te nemen.
 

Naturalisatie

Voorwaarden die worden gesteld aan de inschrijving van vreemdelingen als staatloos in de gemeentelijke basisadministratie en aan het overleggen van documenten bij naturalisatie staan in de weg aan de naturalisatie van staatlozen in Nederland. Het gevolg hiervan is dat staatlozen met een reguliere verblijfsvergunning niet kunnen naturaliseren. De commissie adviseert om van vreemdelingen van wie bij de nieuw in te richten vaststellingsprocedure is vastgesteld dat zij staatloos zijn niet langer te verlangen dat zij bij naturalisatie documenten overleggen.
Het Verdrag van 1961 beoogt onder meer te voorkomen dat kinderen staatloos ter wereld komen. Artikel 1 van dit Verdrag bepaalt dat iedere staat zijn nationaliteit verleent aan degene die geboren is op zijn grondgebied en die anders staatloos zou zijn. Volgens het Verdrag mogen hier bepaalde voorwaarden aan worden verbonden. De voorwaarde van wettig verblijf, die door Nederland wordt gehanteerd, maakt daar echter geen deel van uit. De commissie is dan ook van oordeel dat deze voorwaarde  in strijd is met het verdrag en adviseert om deze te schrappen. 

Laatste nieuws