Het evidentiecriterium kan blijven worden toegepast. Er bestaat alleen aanleiding om het evidentiecriterium los te laten bij een exceptieve toetsing van een onherroepelijke planregel met daarin een dynamische verwijzing naar een beleidsregel die naderhand pas is vastgesteld of gewijzigd. Dat schrijft staatsraad advocaat-generaal (AG) Nijmeijer in zijn conclusie van 5 april 2023.

Centraal staat het besluit van burgemeester en wethouders van Den Haag om een omgevingsvergunning te verlenen voor het bouwen van een woontoren van ruim 73 meter hoog. Volgens een omwonende is de vergunning ten onrechte gebaseerd op regels uit een omgevingsplan. Die regels zouden in strijd zijn met de rechtszekerheid. De rechtbank Den Haag oordeelde met toepassing van het evidentiecriterium dat één regel in strijd is met de rechtszekerheid, omdat de regel onvoldoende houvast biedt over de toelaatbare hoogbouw. Aan de AG is gevraagd om na te gaan op welke wijze de rechter regels van het omgevingsplan kan toetsen in een vergunningprocedure.

Conclusie AG

De AG ziet geen aanleiding voor het loslaten van het evidentiecriterium, gelet op de ratio achter dat criterium en de wijze waarop de toetsing van een planregel in een bestemmingsplanprocedure plaatsvindt. Dat is slechts anders bij de exceptieve toetsing van een planregel met daarin een dynamische verwijzing naar een planologische beleidsregel die wordt gewijzigd nadat een plan onherroepelijk is geworden. Ratio achter het evidentiecriterium is dat een herhaling van de rechtmatigheidstoetsing wordt voorkomen die al in een bestemmingsplanprocedure heeft opengestaan. Het evidentiecriterium kan niet los worden gezien van de formele rechtskracht van besluiten en dient de rechtszekerheid die aan onherroepelijke planregels wordt ontleend. Feitelijke ontwikkelingen die passen binnen de grenzen van planregels met open normen, geven geen aanleiding om de toepassing van het evidentiecriterium los te laten. Het afschaffen van de actualisatieplicht maakt dat niet anders. Nadat het bestemmingsplan onherroepelijk is geworden, biedt de Wet ruimtelijke ordening de mogelijkheid om de mate van detaillering van planregels via een verzoek tot herziening van het plan aan een rechtmatigheidstoets door de bestuursrechter te onderwerpen. Bij die toetsing geldt dezelfde toetsingsmaatstaf als bij de vaststelling van het bestemmingsplan. Aannemelijk is dat deze mogelijkheid blijft bestaan als de nieuwe Omgevingswet in werking treedt. Beleidsregels kunnen alleen exceptief worden getoetst. Het is van belang om nauwkeurig vast te stellen of een beweerde onrechtmatigheid alleen de inhoud van de planologische beleidsregel betreft of ook de planregel die naar deze beleidsregel verwijst. De AG gaat in zijn conclusie ook in op de vraag welke verplichting op het college van B&W of de gemeenteraad rust nadat een of meer onderdelen van een omgevingsplan of de planregels onverbindend zijn na een uitspraak van de bestuursrechter. Het geven van een opdracht tot het vaststellen van een planregel kan niet aan de orde zijn. Voor het treffen van een voorlopige voorziening door de bestuursrechter lijken de mogelijkheden volgens hem ruimer. Een voorlopige voorziening is tijdelijk en laat het bestemmingsplan ongemoeid. Met een voorlopige voorziening treedt de bestuursrechter niet in de regelgevende bevoegdheid van de gemeenteraad. Maar hij geeft dan wel een signaal aan de gemeente dat handelend (regelgevend) optreden gewenst is.

ECLI:NL:RVS:2023:1367

Bron: www.raadvanstate.nl

Laatste nieuws