De belasting die wordt geheven over vermogen (box 3 van de inkomstenbelasting) is in strijd met het recht van eigendom. Dat schrijft advocaat-generaal Niessen in een conclusie van 4 februari. Mensen die zeer verschillende resultaten behalen op hun vermogen, betalen hetzelfde percentage belasting. Dat leidt tot willekeur, aldus de advocaat-generaal. Wanneer dit vaste percentage belasting niet kan worden betaald uit de opbrengst van het vermogen is er eigenlijk sprake van oneigenlijke ontneming.


In de zaak waarover geconcludeerd werd woont belanghebbende in Noorwegen. Hij beschikt onder andere over een woning in Nederland die hij gebruikt als hij in Nederland verblijft. De woning wordt niet verhuurd. In geschil is of de heffing over 4% van de WOZ-waarde van deze woning, ten aanzien van belanghebbende buiten toepassing moet worden gelaten wegens strijd met artikel 1 van het Eerste Protocol bij het Europees Verdrag tot bescherming van de Rechten van de Mens en de fundamentele vrijheden (EP).

Het hof oordeelt dat de wetgever met de introductie van box 3 op 1 januari 2001 binnen de hem toekomende ruime beoordelingsmarge is gebleven. Een (vermogens)belasting van 1,2% over de waarde van de bezittingen is naar het oordeel van het Hof bovendien geen individuele, buitensporige last. Dat de bezittingen niet worden verhuurd doet daar niet aan af. Het hoger beroep van belanghebbende is aldus het hof ongegrond.

Belanghebbende acht in cassatie de vermogensrendementsheffing strijdig met artikel 1 EP.


Conclusie

A-G Niessen geeft aan vanwege maatschappelijke onrust over de vermogensrendementsheffing de onderhavige zaak aan te grijpen om box 3 tegen het licht te houden. De A-G zet uiteen dat het systeem van het fictieve rendement een uitvloeisel is van de jaren ’90 van de vorige eeuw.
De politieke en economische ontwikkeling in de sedertdien verstreken jaren toont aan dat geen zekerheid bestaat dat bezien over een langere periode een rendement van 4% haalbaar is.
Vervolgens zet de A-G uiteen dat de heffing willekeurig kan uitwerken. Hij beweert dat mensen zelden gedurende hun gehele leven vermogend zijn, terwijl de periode waarin iemand vermogend is bepalend is voor het rendement dat diegene haalt. Daarnaast hebben individuele voorkeuren ten aanzien van beleggingsstrategieën sterke invloed op de rendementen die belastingplichtigen daadwerkelijk behalen. Dit heeft tot gevolg dat de rendementen die individuele belastingplichtigen realiseren onderling sterk kunnen afwijken. Bij een heffing naar inkomen staat het draagkrachtbeginsel voorop. Dit beginsel wordt veronachtzaamd indien geen acht wordt geslagen op de beschreven werkelijke rendementen van belastingplichtigen. Daarnaast heeft de heffing naar fictief inkomen tot gevolg dat mensen met zeer verschillende inkomens voor hetzelfde bedrag worden belast. Dit kan in strijd komen met het gelijkheidsbeginsel.

De A-G is van mening dat als de heffing wordt gezien als een netto-vermogensbelasting, deze een confiscatoir karakter krijgt indien de effectieve belastingdruk ten aanzien van de werkelijke inkomsten uit het vermogen meer dan 100% bedraagt. Dan wordt een belastingplichtige immers gedwongen in te teren op diens vermogen. 

De A-G zet uiteen dat uit de arresten Gall (EHRM 25 juni 2013, nr. 49570/11), N.K.M. (EHRM 15 mei 2013, nr. 66529/11 ) en R.Sz. (EHRM 2 juli mei 2013, nr. 41838/11 ) volgt dat een samenstel van relevante omstandigheden kan leiden tot de constatering dat er sprake is van een disproportionele inbreuk op (en daarmee van een schending van) het eigendomsrecht. De A-G meent dat de hierboven geschetste willekeur en confiscatoiriteit van de heffing, in samenhang beschouwd met de actuele kennis over de onvoorspelbaarheid van macro-economische ontwikkelingen, leiden tot de conclusie dat de vermogensrendementsheffing een disproportionele inbreuk maakt op het door artikel 1 EP gewaarborgde recht op ongestoord genot van eigendom. Hij betoogt dat een directe ingreep van de rechter niet direct voor de hand ligt, daar daarbij rechtspolitieke keuzes moeten worden gemaakt die niet aan de rechter zijn. Wel kan de Hoge Raad in de onderhavige zaak zo nodig aankondigen in de toekomst in te grijpen (prospective overruling).

In individuele gevallen dient evenwel rechtsherstel te worden geboden, indien de heffing hoger is dan de netto-inkomsten en waardevermeerdering van het vermogen.

A-G Niessen concludeert dan ook tot verwijzing van de zaak.  

ECLI:NL:PHR:2016:41

Laatste nieuws