De Raad voor de rechtspraak heeft bij staatssecretaris De Vries (Toeslagen en Douane) advies uitgebracht over het concept-wetsvoorstel hersteloperatie toeslagen. Volgens de Raad leidt het wetsvoorstel tot een complex en ingewikkeld geheel van regelingen dat ook voor gedupeerden lastig te doorgronden is. Daarnaast legt het (opnieuw) een enorme last op de uitvoeringsorganisaties met een bijbehorend risico op het maken van (nieuwe) fouten. 

Met het wetsvoorstel hersteloperatie toeslagen worden de belangrijkste bepalingen uit de met ingang van 7 juli 2020 in werking getreden Wet  hardheidsaanpassing Awir van de Awir verplaatst naar dat wetsvoorstel. Het betreft de compensatieregeling, de opzet / grove schuld  tegemoetkomingsregeling en een aantal procedurele bepalingen waaronder het in februari 2021 geïntroduceerde moratorium. De compensatieregeling wordt verbreed naar gedupeerden van de hardheid van het stelsel, waardoor de in de Awir opgenomen hardheidsregeling kan vervallen. Het kabinet beoogt met de integratie van de bepalingen in de Awir naar deze zelfstandige wet, met uitzondering van het laten vervallen van de overbodig geworden vangnetbepaling, geen inhoudelijke wijzigingen.

Een deel van de maatregelen in het kader van het herstel kinderopvangtoeslag is daarnaast vooruitlopend op wetgeving uitgevoerd op basis van beleidsbesluiten. De maatregelen uit deze beleidsbesluiten worden in het wetsvoorstel hersteloperatie toeslagen gecodificeerd met terugwerkende kracht tot en met de datum waarop deze,vooruitlopend op wetgeving, in werking zijn getreden. Dat gaat – kort samegevat- om goedkeurende beleidsbesluiten betreffende:
- een noodvoorziening voor gedupeerden die geen financiële middelen hebben om bepaalde noodzakelijke uitgaven te doen;
- een uitbreiding van de O/GS-tegemoetkomingsregeling met situaties waarin de Belastingdienst/Toeslagen een buitengerechtelijke schuldregeling geweigerd heeft vanwege een onterechte kwalificatie opzet of grove schuld;
- een aanvullende tegemoetkoming bij hogere werkelijke schade bij een onterechte kwalificatie opzet/grove schuld;
- het uitbreiden van de compensatieregeling naar situaties waarin het stelsel van de kinderopvangtoeslag te hard uitpakte;
- het toekennen van een forfaitair bedrag van € 30.000;
- het kwijtschelden van belasting- en toeslagschulden;
- een compensatie voor afgeloste bestuursrechtelijke schulden; en
- een compensatie voor gedupeerden in een wettelijk schuldentraject en buitengerechtelijke
schuldregeling. 

Advies van de Raad voor de rechtspraak

Complex geheel van regelingen

De Raad onderschrijft in dit kader het belang van de codificatie van de diverse beleidsbesluiten, maar merkt in de eerste plaats op dat daardoor in het wetsvoorstel een verscheidenheid aan methodes van genoegdoening is opgenomen zoals bijvoorbeeld een (aanvullende) compensatie, een tegemoetkoming, een forfaitair bedrag, kwijtschelding etc.. Die genoegdoening wordt in het ene geval ambtshalve toegekend, terwijl er in het andere geval een aanvraag voor ingediend moet worden. Daarbij is er ook nog voor gekozen om de rechtsbescherming voor de diverse onderdelen van dit wetsvoorstel onder te brengen bij verschillende gerechtelijke instanties. Hierdoor ontstaat een complex en ingewikkeld geheel van regelingen dat ook voor gedupeerden lastig te doorgronden is. Daarnaast legt het (opnieuw) een enorme last op de uitvoeringsorganisaties met een bijbehorend risico op het maken van (nieuwe) fouten. In dit verband merkt de Raad op dat het feit dat de betrokken uitvoeringsinstanties en ook de rechterlijke instanties met betrekking tot (beroepszaken over) toekenning en invordering van toeslagen vaak slechts gedeeltelijk zicht hadden op het geheel, mede oorzaak is geweest van de ontstane complexe problematiek. Bovendien bevatten de methodes van genoegdoening elementen die doen denken aan het stelsel zoals dat er eerder was, zoals de correcties op eerder toegekende bedragen (met name artikel 2.1.3 van het wetsvoorstel). Nu dit wetsvoorstel moet bijdragen aan het herstel van vertrouwen van de burger, kan dit doel onder druk komen te staan als er toch weer een mogelijkheid is dat een reeds toegekende compensatie ten nadele moet worden herzien. 

Bewijslast institutionele vooringenomenheid 

Ingevolge artikel 2.1.1, eerste lid, aanhef en onder a, sub 1, van het wetsvoorstel kent de Belastingdienst/Toeslagen op aanvraag onder meer compensatie toe aan een aanvrager van een kinderopvangtoeslag, indien ten aanzien van hem voor 23 oktober 2019 bij de uitvoering van de
kinderopvangtoeslag sprake is geweest van institutionele vooringenomenheid van de Belastingdienst/Toeslagen. De Raad adviseert om meer aandacht te besteden aan de bewijslast in deze. De hoofdregel binnen het bestuursrecht is dat de aanvrager de feiten aannemelijk moet maken om aan te
kunnen nemen dat in dit geval sprake was van institutionele vooringenomenheid. Die bewijslastverdeling lijkt minder goed te passen gezien de aard van dit wetsvoorstel.

Rechtsbescherming

De Raad merkt ook op dat in de MvT een aparte paragraaf ontbreekt waarin helder en overzichtelijk uiteen gezet wordt op welke wijze de rechtsbescherming in het wetsvoorstel is vormgegeven. Nu de rechtsbescherming tegen onderdelen van het wetsvoorstel in hoger beroep bij verschillende instanties is belegd, is mogelijk hierdoor afstemming tussen de hoger beroepscolleges nodig.

Verder gaat het advies nog in op bepalingen van procedurele aard, op de werklast en op het gebruik van de termen (ex-)partner, (ex-)toeslagpartner en voormalig partner. De Raad voor de rechtspraak onderkent het belang van het wetsvoorstel maar is van oordeel dat het in de huidige vorm echter op een aantal bezwaren stuit. De Raad adviseert het wetsvoorstel op de in het advies genoemde onderdelen te verduidelijken dan wel aan te passen.

Laatste nieuws