Van boerkiniverbod tot kledingvoorschriften voor OMG's

Publiekrechtelijke kledingvoorschriften zijn een betrekkelijk nieuw fenomeen in onze samenleving. Gemeenschappelijke noemer is dat ze worden gegeven door de burgemeester uit vrees voor verstoring van de openbare orde. Over de vraag of dit rechtens een juiste legitimatie vormt, moest de Franse Raad van State zich recentelijk uitspreken.

Het ging om een verordening van de gemeente Villeneuve-Loubet waarin de burgemeester van de mediterrane badplaats de toegang ontzegde ‘à toute personne ne disposant pas d’une tenue correcte, respectueuse des bonnes mœurs et du principe de laïcité, et respectant les règles d’hygiène et de sécurité des baignades adaptées au domaine public maritime’. In essentie verbiedt de verordening personen te zwemmen of te zonnen in het publieke domein, indien hierbij ostentatief een religieuze overtuiging wordt uitgedragen.

Dertig andere Franse gemeenten hanteren ook dit kledingvoorschrift. De Conseil d’Etat oordeelde de verordening echter manifest in strijd met fundamentele rechten en vrijheden, zoals de Europeesrechtelijk beschermde bewegingsvrijheid, de vrijheid van geweten en het recht op persoonlijke vrijheid. Niet is gezegd, aldus de Conseil, dat de burgemeester die vrijheden nooit mag beperken. In het kader van zijn taak om de openbare orde te waarborgen, kan dat noodzakelijk zijn. Beperkingen moeten hun rechtvaardiging echter vinden in actuele en aantoonbare risico’s voor de openbare orde. Daarvan is in deze zaak op geen enkele manier gebleken.

En een zodanig voorschrift kan, aldus nog steeds de Conseil d’Etat, zijn juridische rechtvaardiging niet vinden in emoties, zorgen en gevoelens van onveiligheid als gevolg van terreuraanslagen, zoals die in Nice. Argumenten van hygiëne of fatsoen kunnen al evenmin een juridische grondslag vormen.

Ook in ons land kennen wij tegenwoordig kledingvoorschriften met als argument de vrees voor verstoring van de openbare orde. Het betreffen kledingvoorschriften voor Outlaw Motorcycle Gangs (OMG’s). Dat begon in 2014 met een noodverordening van de burgemeester van Assen. Hij verbood het om zich tijdens het TT-motorevenement te manifesteren als lid van een OMG door het dragen van kenmerkende kleding: motorjas met emblemen of kenmerkende uitrusting of meegebrachte voorwerpen (full colour).

Een zodanig voorschrift is echter onverbindend. Niet om de reden die de Conseil d’Etat tegen het boerkiniverbod aanvoerde. Aan de met het Franse recht overeenkomstige eis dat sprake moet zijn van actuele en aantoonbare risico’s voor verstoring van de openbare orde door ernstige wanordelijkheden, werd wel voldaan. De burgemeester beschikte over politierapportages waarin werd gewaarschuwd voor confrontaties tussen rivaliserende motorclubs. Nee, het is de burgemeester niet toegestaan om in een noodverordening van de Grondwet af te wijken. Hij kan derhalve het grondwettelijke recht op bescherming van de persoonlijke levenssfeer niet beperken.

Om die reden zijn nadien andere wegen gezocht. Tegenwoordig roept het OM in samenspraak met burgemeesters op diverse plaatsen in ons land de horeca op om leden van OMG’s in full colour niet toe te laten. Weigeren leden van een OMG vrijwillig te vertrekken, dan is de politie bereid om op basis van huisvredebreuk in te grijpen. Of het van overheidswege oproepen tot deze algemene huisregels is toegelaten, moet ernstig in twijfel worden getrokken. Het gaat immers nog steeds om grondwettelijk beschermde verenigingen.

Wat we tegenwoordig ook vaak zien, is een integraal verbod voor leden van motorclubs om zich op het grondgebied van een gemeente dan wel een deel hiervan te bevinden. Een dergelijke noodverordening grijpt nog dieper in dan een kledingvoorschrift. Toch lijkt zij toelaatbaar. Het voorschrift beperkt slechts de door het Vierde Protocol van het EVRM beschermde bewegingsvrijheid. Dat is toegestaan, indien dit noodzakelijk is voor de handhaving van de openbare orde.

Ook wordt er inbreuk gemaakt op het gelijkheidsbeginsel. Aan leden van motorclubs wordt immers de toegang tot een gemeente dan wel een deel hiervan ontzegd. Het indirect onderscheid maken tussen personen is toegestaan volgens de Wet gelijke behandeling, indien hiervoor een objectieve en redelijke rechtvaardiging bestaat. Die is er, althans bij actuele en aantoonbare risico’s voor verstoring van de openbare orde door ernstige wanordelijkheden.

In werkelijkheid gaat het echter om kledingvoorschriften, want hoe kan de politie anders vaststellen of iemand lid is van een motorclub.

 

Deze Opinie is ook gepubliceerd in NJB 2016/1827, afl. 36, p. 2688

Over de auteur(s)
Jan Brouwer
Hoogleraar Algemene rechtswetenschap aan de Faculteit rechtsgeleerdheid van de Rijksuniversiteit Groningen