
Het is weer jaarverslagentijd. Wie de jaarverslagen van met rechtspraak belaste colleges volgt, weet dat deze vaak een inkijkje bieden in de achtergrond en context van belangrijke uitspraken. Daarmee kan een preciezere duiding van jurisprudentiële ontwikkelingen worden gegeven en dat is bijzonder omdat een rechter eigenlijk alleen via zijn uitspraken kan spreken. Datzelfde geldt voor opmerkingen over toekomstige rechtsontwikkelingen zoals we die soms aantreffen. Verder geven jaarverslagen nuttige informatie over nieuwe wijzen van zaaksbehandeling waarmee in de praktijk rekening kan worden gehouden. Soms wordt een jaarverslag aangegrepen om een anderszins nieuw fenomeen aan de buitenwereld te presenteren.
Dat laatste is aan de orde in het recent gepresenteerde jaarverslag van de Raad voor de Rechtspraak waarmee de professionele standaarden van de bestuursrechter in eerste aanleg worden geïntroduceerd en openbaar gemaakt (net als de standaarden belastingrechtspraak gerechtshoven en strafrecht, waarvoor het hiernavolgende grotendeels ook opgaat). Naast wettelijke regels, de daarop gebaseerde procesregelingen, de NVvR-rechterscode en de Gedragscode Rechtspraak kennen we nu dus ook de professionele standaarden als het gaat om de rol van de bestuursrechter in het proces. Deze zijn nadrukkelijk bedoeld als aanvulling op al bestaande normen zoals onafhankelijkheid, respectvol omgaan met partijen en het betrachten van geheimhouding. Blijkens de toelichting zijn professionele standaarden kwaliteitsnormen die door rechters zijn ontwikkeld en die moeten bijdragen aan de kwaliteit van hun werk. Ze laten zien hoe rechters het huidige kwaliteitsniveau invullen, maar ook hoe gewerkt wordt aan kwaliteitsverbeteringen op het gebied van deskundigheid, snelheid, bejegening van rechtzoekenden en de aandacht en tijd voor een zaak. Blijkens dezelfde toelichting worden de standaarden gepubliceerd omdat rechters willen laten zien welke kwaliteitseisen zij aan hun werk en hun werkomgeving stellen. Aldus definiëren de standaarden wat goede rechtspraak is terwijl ze tegelijkertijd zouden moeten beschermen tegen bovenmatige 'productiedruk'.
In de standaarden van de bestuursrechter staat het onderwerp 'regievoering' centraal. Dat is een gelukkige keuze omdat de wijze van zaaksbehandeling ondanks het al jaren lopende project 'Nieuwe Zaaksbehandeling' bij de diverse rechtbanken verre van optimaal en uniform is. Daarnaast biedt de aanstaande invoering van het digitaal procederen de bestuursrechter extra regiemogelijkheden die moeten worden benut (vgl. het recente NJV-preadvies van Van Ettekoven & Marseille, Afscheid van de klassieke procedure in het bestuursrecht?). Er is gekozen voor een algemene standaard en een meer concrete uitwerking daarvan in deelstandaarden waarbij wordt benadrukt dat het gaat om dynamische standaarden die zich verder moeten ontwikkelen.
Als algemene standaard is vastgelegd dat de bestuursrechter voor, tijdens en na afloop van de zitting verantwoordelijk is voor de voortgang en afdoening van de zaak en de contacten met partijen. Daarbij is het zijn taak een efficiënt, effectief en kwalitatief goed proces te waarborgen. Hoor en wederhoor, goede procesorde, transparantie en behandeling op maat zijn daarbij cruciaal. Om een en ander te kunnen waarmaken is een adequate wijze van ondersteuning noodzakelijk, aldus de algemene standaard. Dat is allemaal niet heel spannend, maar het kan geen kwaad het zo vast te leggen.
Interessanter wordt het bij de concrete uitwerkingen in deelstandaarden. Zo wordt onder meer aangegeven dat de rechter voorafgaand aan de zitting partijen schriftelijk informeert hoe de zitting zal worden vormgegeven, welke onderwerpen hij zo nodig ter zitting aan de orde wil stellen zodat partijen zich daarop kunnen voorbereiden en hoeveel tijd hij uittrekt voor de behandeling. Deze aanpak kwam tot nu toe onder het gesternte van de 'Nieuwe Zaaksbehandeling' maar zeer beperkt van de grond vanwege de haast onwrikbare praktijk van het zittingsgericht werken die impliceert dat rechters juist pas kort voor de zitting inhoudelijk van het dossier kennis nemen. De standaarden reageren daarop door te bepalen dat de bestuursrechter tijdig van het dossier kennis moet nemen om de bedoelde regierol ook waar te kunnen maken. In de deelstandaarden valt verder op dat de bestuursrechter partijen waar nodig moet voorlichten over het juridische beoordelingskader en hun bewijspositie. Op dat punt kan de huidige praktijk eveneens nog de nodige bijsturing gebruiken. Ook de verplichting uitspraken te motiveren op een wijze die recht doet aan de zaak en bijdraagt aan de aanvaardbaarheid en inzichtelijkheid springt in dat verband in het oog.
Om een en ander mogelijk te maken worden eveneens eisen gesteld aan de vakinhoudelijke ondersteuning van de bestuursrechter. Deze moet plaatsvinden door een juridisch medewerker, stafjurist en administratief medewerker die ook tijdig moeten zorgen voor een goed geordend procesdossier en hulp bij de planning. Bestuursrechters moeten daarnaast toegang hebben tot actuele kennisbronnen en in staat worden gesteld gebruik te maken van 'goed werkende' ICT-apparatuur. De wijze van formuleren op dit punt doet vermoeden dat deze deelstandaard in de praktijk tot nu toe evenmin altijd kan worden nageleefd.
De ambities die met de standaarden tot uitdrukking worden gebracht zijn dermate fundamenteel dat het teleurstelt dat in de toelichting de plicht tot naleving daarvan sterk wordt gerelativeerd. Daarin wordt namelijk benadrukt dat er voor sommige rechtbanken nog aanpassingen nodig zijn zodat pas daarna volgens de standaarden kan worden gewerkt. En alsof dat nog niet genoeg is, wordt aangegeven dat het geen rechtsregels maar uitgangspunten zijn waarvan kan worden afgeweken. De rechtspraak en het voor de financiering daarvan verantwoordelijke ministerie zouden echter bereid moeten zijn daadwerkelijk in te staan voor de uniforme naleving van deze basale kwaliteitsstandaarden en het daarom dwingender formuleren daarvan. Liefst ook voor de hoger beroepscolleges. Alleen zo kunnen ingesleten patronen worden doorbroken. Durven betrokkenen – al dan niet in het kader van (financiële) formatieafspraken – deze handschoen op te pakken?
DIt Vooraf is ook gepubliceerd in NJB 2017/912, afl. 17.