
Aan de wetgever zijn de inrichting, samenstelling en bevoegdheid van de rechterlijke macht opgedragen. De keuzes die de wetgever in dat kader maakt zijn niet altijd even doorzichtig of gelukkig. In zo’n complex systeem is een fout snel gemaakt. Een recht op een toegankelijke procedure staat er volgens het EHRM aan in de weg dat een procesrechtelijk systeem respectievelijk een procedure nodeloos gecompliceerd wordt ingericht. Waarom is het eigenlijk een verantwoordelijkheid van procespartijen om de procedure bij de juiste rechter aanhangig te maken?
Ingevolge Annexe Tableau III bij de Franse Code de l’organisation judiciaire wordt het hoger beroep van uitspraken van de Tribunal de grande instance de Lille ingesteld bij de Cour d’appel de Douai. Overeenkomstig die regel appelleerde een partij die op 26 augustus 2019 in Lille een procedure over een kwestie van sociaal zekerheidsrecht had verloren, op 18 september 2019 bij het hof in Douai. De appellante werd echter bij beslissing van 1 oktober 2019 in haar hoger beroep niet-ontvankelijk verklaard omdat het was ingesteld bij de verkeerde rechter: artikel L. 311-15 et D. 311-12-1 Code de l’organisation judiciaire maken een uitzondering op de algemene appelregel, en wijzen de Cour d’appel d’Amiens in zaken van sociale zekerheid aan als de bevoegde appelrechter. Op 13 oktober 2019 werd het beroep alsnog ingesteld bij de Cour d’appel d’Amiens, maar dat hof verklaarde de appellante bij arrest van 14 december 2020 niet-ontvankelijk in haar hoger beroep, op de grond dat het te laat was ingesteld. Er dreigde dus kracht van gewijsde van de ongunstige uitspraak van de rechtbank. In cassatie overwoog de Cour de cassation echter ambtshalve (artikel 620 lid 2 Code de Procédure Civil) dat de Cour d’appel de Douai de appellante ten onrechte niet-ontvankelijk had verklaard in haar hoger beroep. Het hof had zich in plaats daarvan onbevoegd moeten verklaren. Die onbevoegdverklaring zou naar Frans recht niets hebben afgedaan aan de stuitende werking van het appelschrift, met als gevolg dat de appellante haar hoger beroep tijdig aan de Cour d’appel d’Amiens had voorgelegd. De Cour de cassation overwoog dat deze oplossing thans passend is, onder meer doordat ze leidt tot een vereenvoudiging van een complex systeem dat rechtsonzekerheid creëert, en de toegang tot de rechter en daarmee het doel van een goede rechtsbedeling bevordert.1
Een recht op een eerlijke procedure, dat onder meer wordt gegarandeerd door artikel 6 EVRM, is ook een recht op een toegankelijke procedure.2 Een recht op een toegankelijke procedure staat er volgens het EHRM aan in de weg dat een procesrechtelijk systeem respectievelijk een procedure nodeloos gecompliceerd wordt ingericht,3 waarbij het begrip ‘gecompliceerd’ moet worden uitgelegd in het licht van de hedendaagse omstandigheden.4 Deze toevoeging noodzaakt de wetgever om het procesrecht te blijven actualiseren. De voortschrijdende digitalisering van de civiele procedure is daarom niet alleen om praktische, maar evengoed om juridische redenen aangewezen.5
Wie een civielrechtelijke procedure wil voeren, stuit op de kenmerkende procesrechtelijke complicatie dat zowel in absolute als in relatieve zin rechterlijke bevoegdheden worden onderscheiden, in Nederland deels in het Wetboek van burgerlijke rechtsvordering en deels in de Wet op de rechterlijke organisatie. Als zodanig zijn bevoegdheidsverdelingen begrijpelijk en redelijk; ze dienen mede het belang van de rechtszoekende, doordat ze een waarborg bieden dat een bereikbare rechter de claim met kennis van zaken beoordeelt. ‘Het recht op toegang tot een rechter omvat niet het recht op een rechter naar (…) keuze. Het behoort tot de beoordelingsbevoegdheid van de wetgever om te beslissen welke rechter het meest geschikt is om een bepaalde soort van geschillen te beslechten’, aldus het Belgische Grondwettelijk Hof in zijn arrest van 25 januari 2017 (nr. 11/2017). Maar meer dan eens zijn de keuzes die de wetgever in dat verband heeft gemaakt, niet vanzelfsprekend noch gespeend van willekeur. Waarom is een kantonrechter wel in staat om een vordering van € 24.000 te beoordelen en een vordering van € 26.000 in beginsel niet, maar soms (artikel 94 en 97 Rv) toch weer wel?6 Waarom moet een erfrechtelijke7 of arbeidsrechtelijke procedure nu eens door middel van een verzoekschrift dan weer door middel van een dagvaarding worden ingeleid? Waarom moet het ene geschil met een gemeente worden voorgelegd aan een bestuursrechter en het andere geschil aan een civiele rechter? Waarom moet het hoger beroep in een pachtgeschil altijd worden ingesteld bij het Hof Arnhem-Leeuwarden? Waarom moet een procedure tegen een gedaagde uit Zaltbommel aanhangig worden gemaakt bij de Rechtbank Gelderland, locatie Arnhem (70 km), en niet bij de Rechtbank Oost-Brabant (17 km)?8
De wettelijke bevoegdheidsverdelingen mogen vanuit een historisch perspectief verklaarbaar zijn, maar wie van die historie abstraheert en de bevoegdheidsverdelingen met een hedendaagse blik beziet, moet toch een zeker onbegrip, zo niet ongeloof voelen. De overheid bouwt een fijnmazig systeem van rechterlijke bevoegdheden en maakt het de verantwoordelijkheid van de rechtszoekende en diens advocaat om het systeem te doorgronden; wie dat niet of verkeerd doet, draagt zelf de (financiële of nog vervelendere) gevolgen. Het Nederlandse procesrecht voorkomt ernstige ongelukken door de herstel- en verwijzingsbepalingen van artikel 69-76 Rv. Wie de zaak inleidt door een dagvaarding terwijl hij dat bij verzoekschrift had moeten doen, of omgekeerd, krijgt gelegenheid tot herstel, maar wel op zijn kosten, ongeacht of hem een verwijt van de fout kan worden gemaakt. Een inleiding van een procedure bij een verkeerde rechter leidt in het algemeen slechts tot een verwijzing naar de rechter die wel bevoegd is. Daarmee worden niet-ontvankelijkheid en kracht en gezag van gewijsde van de uitspraak in eerste aanleg voorkomen. Maar ook een verwijzing, veelal naar aanleiding van een bevoegdheidsincident, leidt tot tijdverlies en kosten. Tegelijkertijd leveren artikel 70 lid 2, artikel 71 lid 5 en artikel 74 lid 3 Rv het beste bewijs dat rechters het ook niet altijd bij het rechte eind hebben als het om hun bevoegdheid gaat: de bepalingen binden de rechter naar wie een zaak wordt verwezen aan die verwijzing – ook als hij zou vinden dat de verwijzing onjuist is.
Kan het eerlijker en efficiënter? Zou het niet veel eenvoudiger zijn als er één instantie was waarbij de rechtszoekende zijn verlangen naar een rechterlijk oordeel kon uitlokken? Op het eerste gezicht is dat een utopie. Zie Héron/Le Bars/Salhi, Droit judiciaire privé, 7e éd., Parijs: Montchrestien 2019, nr. 956:
‘Cependant, le rêve d’une telle unicité juridictionelle en première instance n’est pas près de devenir réalité. C’est dommage, car le jeu des règles de compétence d’attribution constitue, pour tous les acteurs de la vie judiciaire, une formidable perte d’énergie que rien ne justifie, les raisons invoquées pour expliquer la multiplication des juridictions relevant le plus souvent d’a priori politiques sans valeur réelle.’
Ik schreef hierboven dat artikel 6 EVRM, met inbegrip van vragen over de toegankelijkheid van de rechtspraak, moet worden uitgelegd tegen de achtergrond van de hedendaagse omstandigheden. Een relevante hedendaagse omstandigheid is de voortschrijdende digitalisering van de civiele procedure, die zichtbaar wordt op rechtspraak.nl. Zo moet een verzoekschrift tot beslaglegging digitaal worden ingediend, en mag een kort geding digitaal worden aangevraagd, om het even bij welke voorzieningenrechter. Het zijn zonder meer praktische verbeteringen. Maar nog altijd moet de (advocaat van de) rechtzoekende daarbij zelf bepalen tot welke voorzieningenrechter hij zich wendt. Waarom eigenlijk?
In het ambitieuze Duitse Abschlussbericht van 31 januari 2025 van de Reformkommission Zivilprozess der Zukunft,9 wordt de invoering van een elektronisch Justizportal voorgesteld, waarin (onder andere) procesinleidingen kunnen worden ingevoerd. Vervolgens wordt van overheidswege bepaald welke rechter de zaak gaat beoordelen. Volgens mij is er geen goede reden waarom zo’n portaal niet ook op rechtspraak.nl zou worden ingevoerd: de rechtzoekende dient zijn claim in, en de rechtspraak bepaalt welke rechter erover zal oordelen: de bestuursrechter, de rechtbank, de kantonrechter,10 de rechter van de woonplaats van de gedaagde dan wel de rechter van de eisende consument, dan wel de rechter van de plaats waar de zaak ligt of waar de schade is ingetreden. Het staat de rechtzoekende vrij om in zijn procesinleiding de rechter te noemen die zijns inziens – in absolute en relatieve zin – de zaak zou moeten beoordelen en hij wordt daarin gevolgd indien dat rechtens mogelijk is. Dan wordt de toewijzing van zaken aan de van overheidswege onderscheiden rechters een overheidstaak, waar de taak ook thuishoort omdat de overheid voor de bevoegdheidsverdelingen verantwoordelijk is. Het is niet (langer) utopisch, maar wel eerlijk en efficiënt, en het voorkomt discussie over de rug van de rechtszoekende. Hoewel ik inzie dat er in de uitwerking enige nadere beslissingen moeten worden genomen, meen ik dat er met zo’n systeem niet snel genoeg een begin kan worden gemaakt.
Dit artikel is gepubliceerd in NJB 2025/2295, afl. 30
Afbeelding: © Shutterstock AI
Voetnoten
1 Cour de cassation (2me civ.) 3 juli 2025, no. 21-11.905: ‘12. Ces évolutions conduisent la deuxième chambre civile de la Cour de cassation à reconsidérer sa jurisprudence, lorsque la déclaration d’appel est remise à une cour d’appel qui n’est pas celle matériellement exclusivement compétente. 13. Il convient, en conséquence de juger désormais que la règle découlant de l’application combinée des articles L. 311-15 et D. 311-12-1 du code de l’organisation judiciaire, désignant les seules juridictions mentionnées par ce dernier texte pour connaître de l’application des litiges visés à l’article L. 211-16 du même code, institue une règle de compétence d’attribution exclusive et non une fin de non-recevoir. 14. Une telle interprétation est conforme à la lettre de l’article 33 du code de procédure civile, lequel se réfère à la notion de compétence des juridictions en raison de la matière. 15. Elle est, en outre, de nature à rendre les règles plus simples pour les parties, en mettant fin à une jurisprudence complexe génératrice d’insécurité juridique. 16. Ce revirement de jurisprudence tend à favoriser l’accès au juge d’appel tout en poursuivant l’objectif d’une bonne administration de la justice.’
2 Vgl. Asser Procesrecht/Giesen 1 2024/150 e.v.
3 Vgl. EHRM 9 oktober 1979, no. 6289/73, NJ 1980/376, m.nt. E.A. Alkema (Airey/Ierland), waarover ook Asser Procesrecht/Giesen 1 2024/157.
4 Vgl. EHRM 25 april 1978, no. 5856/72 (Tyrer/Verenigd Koninkrijk).
5 Vgl. mijn.rechtspraak.nl/start/professional. Het Belgische Grondwettelijk Hof overwoog in zijn uitspraak van 7 november 2024, nr. 118/2024, dat de verplichting voor advocaten en overheidsorganen om processtukken elektronisch in te dienen, een legitieme doelstelling van versnelling en vereenvoudiging van de procedure nastreeft, die niet op onevenredige wijze afbreuk doet aan het beginsel van gelijkheid en niet-discriminatie en aan het recht op toegang tot de rechter.
6 Zie ook Asser Procesrecht/Van Schaick 2 2022/19.
7 Vgl. Knoppers/Lieber/Van Rijn, ‘Erfrecht en de toegang tot het recht: knelpunten in het erfprocesrecht’, WPNR 7515/2025, p. 707 e.v.
8 Het kan nog erger. In België zijn er 162 kantongerechten. Daarnaast onderscheidt het Belgische recht nog de gewone rechtbank en de ondernemingsrechtbank. Het leidt tot een ondoorzichtig systeem en een vloed aan jurisprudentie. Vgl. Biemar e.a., Droit judiciaire, Tome 2, Procédure civile, Vol. 1. Principes directeurs du procès civil (Compétence, Action, Instance, Jugement), 2e éd., Brussel: Larcier 2021, p. 99-227.
9 bmjv.de/SharedDocs/Downloads/DE/Themen/Nav_Themen/250131_Abschlussbericht_Zivilprozess_Zukunft.html?nn=110490), § C.IV, p. 47 e.v.
10 In Asser Procesrecht/Van Schaick 2 2022/19 heb ik al bepleit dat het aan de rechtbanken wordt overgelaten om aangebrachte zaken – bindend – al dan niet bij een kantonrechter onder te brengen.