
Terwijl er een westerstorm over Nederland raasde, promoveerde Joeri Bemelmans op 18 januari 2018 in Nijmegen cum laude op het proefschrift ‘Totdat het tegendeel is bewezen’ over de onschuldpresumptie.1 Dit beginsel heeft een bewijsdimensie, de bewijslast ligt op de vervolgende instantie terwijl de verdachte mag zwijgen, en een behandelingsdimensie.
Wat deze laatste betreft verheldert Bemelmans dat het vermoeden van onschuld niet voorschrijft dat er voorafgaande aan een veroordeling geen feitelijke vermoedens mogen worden geuit dat iemand een strafbaar feit heeft gepleegd. Dat laat zich ook moeilijk verenigen met de voorwaarde dat er voor een vervolging en het toepassen van dwangmiddelen een redelijke verdenking van een strafbaar feit moet zijn. De behandelingsdimensie betekent dat iemand niet als schuldige mag worden behandeld, zolang er geen onherroepelijke veroordeling door de rechter is. Tijdens de verdediging van het proefschrift kwam aan de orde hoe de onschuldpresumptie zich verhoudt tot de virtuele storm die door de #MeToo beweging op Twitter en andere sociale media los barstte nadat de Hollywood producent Harvey Weinstein wegens talloze beschuldigingen van seksuele intimidatie het toneel moest verlaten. Velen zijn hem inmiddels gevolgd en vaak weten we niet precies waarom. Omdat de beschuldigingen terecht waren? Of omdat de reputatie van de werkgever op het spel stond? Of omdat de beschuldigde het mediageweld niet meer aan kon? Hoe dan ook, #MeToo wordt gezien als een wereldwijde beweging van vrouwen – soms een enkele man – die massaal opstaan tegen seksueel machtsmisbruik en als zodanig vooral positieve ondersteuning verdient. Eindelijk wordt de impact van grensoverschrijdend seksueel gedrag serieus genomen. Opmerkelijk is ook de krijgshaftige terminologie die daarbij wordt gebruikt. Slachtoffers worden niet meer victims genoemd maar survivors. Mannen – de daders – worden uitgedaagd om met #I-Too hun verantwoordelijkheid te nemen en openlijk excuses aan te bieden voor alle keren dat zij hun zelfbeheersing hebben verloren. Oprah Winfrey werd op Twitter bijna tot presidentskandidaat uitgeroepen na haar ‘Their time is UP!’-speech tijdens de Golden Globe uitreiking waarbij zij de moed van de vrouwen die met hun verhalen naar buiten waren gekomen prees en zei dat ‘waarheid het krachtigste middel is’ dat we hebben. Maar er is ook ongemak en irritatie, juist over de vraag wat nu die ‘waarheid’ is. Het gaat vaak over voorvallen die jaren geleden hebben plaatsgevonden, soms al verjaard zijn, en waarvan het moeilijk is om vast te stellen wat er nu precies gebeurd is. Beschuldigingen variëren van strafbare feiten zoals verkrachting tot het zich ongemakkelijk voelen bij de toon van een sms-je. Het gebrek aan transparantie of bewijs over wat er precies gebeurd is, maakt de beschuldigde weerloos tegen de publieke verontwaardiging en leidt al snel tot een omkering van de bewijslast. Een simpele melding op social media kan een reputatie verwoesten. Degenen die dit soort twijfel openlijk uitspreken, kunnen op hun beurt rekenen op publieke hoon en worden beschuldigd van een gebrek aan solidariteit. Catherine Deneuve die een petitie had getekend waarin zorgen werden geuit of de #MeToo beweging niet uit de hand aan het lopen is, besloot na vernietigende kritiek haar excuses aan te bieden.
Sommigen vragen zich af of de #MeToo beweging het failliet demonstreert van het juridische systeem. Dit wordt hierdoor immers omzeild en als ineffectief gezien. Je zou kunnen zeggen dat het uitgangspunt dat iedereen als onschuldig moet worden behandeld totdat schuld bewezen is, een uitgangspunt dat iedere beschaafde samenleving hoog in het vaandel heeft, hierdoor wordt aangetast. Ook als het juist is dat seksuele intimidatie diepgeworteld is in onze cultuur en maatschappij, dan nog zou de onschuldpresumptie in de strijd hiertegen toch niet het onderspit mogen delven? Daarover blijft het binnen de juridische wereld opmerkelijk stil. Het is ook niet eenvoudig te bedenken langs welke juridische weg de #MeToo beweging zou kunnen worden gekanaliseerd op een manier dat de survivors serieus worden genomen, het onderliggende maatschappelijke probleem wordt erkend en de beschuldigden niet bij voorbaat aan de schandpaal worden genageld.
Het ingewikkelde is dat de presumptie van onschuld een typisch strafrechtelijk beginsel is, dat bescherming biedt in de verticale verhouding tussen overheid en burger. In dat verband heeft Bemelmans zich in zijn proefschrift afgevraagd of het onschuldvermoeden horizontale werking toekomt. Dat burgers onderling elkaars grondrechten moeten respecteren is in sommige gevallen door het EHRM aanvaard door een positieve verplichting voor de staat aan te nemen daarvoor de nodige maatregelen te treffen.
Interessant is in dat verband dat art. 9-1 van de France Code Civil de onschuldpresumptie in horizontale zin waarborgt. Daarin wordt bepaald dat eenieder recht heeft op respect voor de presumptie van onschuld en dat als iemand in het openbaar als schuldige wordt neergezet aan feiten die onderwerp zijn van een strafrechtelijk onderzoek, de civiele rechter alle maatregelen kan treffen die nodig zijn om deze inbreuk op kosten van de daarvoor verantwoordelijke persoon te beëindigen. Maar ook deze regeling veronderstelt dat er al een strafrechtelijk onderzoek gaande is. En dat is in de meeste #MeToo openbaringen juist niet het geval. Daarom zouden we ons druk moeten maken over het feit dat burgers in materiële zin bestraft worden voor iets waarvan niet in juridische zin is vastgesteld dat ze het gedaan hebben. Procedures wegens smaad of vergoeding van reputatieschade zijn in dit soort gevallen mosterd na de maaltijd. Dat maakt het een uitdaging voor juristen om de waarde die in de behandelingsdimensie van de presumptie van onschuld besloten ligt, namelijk ‘berokken een ander geen onherstelbare schade, die enkel door zijn veronderstelde-maar-niet-bewezen betrokkenheid bij een strafbaar feit wordt gerechtvaardigd’ ook in horizontale zin, dus tussen burgers onderling vorm te geven.
Dit Vooraf is verschenen in NJB 2018/259, afl. 5.
- J.H.B. Bemelmans, Totdat het tegendeel is bewezen. De onschuldpresumptie in rechtshistorisch, theoretisch, internationaalrechtelijk en Nederlands strafprocesrechtelijk perspectief, Wolters Kluwer, 2018. Ik heb voor dit Vooraf in het bijzonder geput uit de p. 176-180.