Meer vrijspraak en straffeloosheid

Er is een nieuwe editie van Criminaliteit & Rechtshandhaving uit. Als bèta geniet ik van de lange kolommen met cijfertjes die via de WODC-site zijn te raadplegen. Als je goed kijkt, zie je namelijk vaak – en ook nu weer – onverwachte tendensen. Op het eerste gezicht zijn de uitkomsten misschien niet wereldschokkend.

De geregistreerde misdaad is sinds 2007 gedaald, evenals de aantallen verdachten, de door het OM zelf bestrafte zaken en de door de strafrechter afgedane zaken. Dat is een geleidelijk doorzettende lijn. In 2015 deed de rechter 102.000 misdrijfzaken af, 20% minder dan in 2007. Mooi is dat deze afname ook een afspiegeling van de werkelijkheid is, want het aantal personen dat zegt slachtoffer te zijn geweest van criminaliteit vertoont een vergelijkbare – zelfs nog iets scherpere – daling. Het is bovendien een tendens die wereldwijd de aandacht van criminologen trekt: in de VS en in 26 Europese landen is het niet anders, zij het dat bij ons de afname een jaar of tien later aanving.  

Wat ik als jurist interessant vind, is dat het percentage vrijspraken toenam van 7% in 2007 naar ruim 11% in 2015. En dat het aantal schuldigverklaringen zonder strafoplegging in die periode bijna is verdrievoudigd naar 3% van het totaal afgehandelde zaken in 2015. Zelfs als bèta heb ik moeite mij iets voor te stellen bij percentages. Daarom ook de ruwe cijfers: in 2007 waren er bijna 9.000 vrijspraken en ontslagen van rechtsvervolging; in 2015 waren dat er meer dan 12.000, terwijl het totaal aantal zaken met een kwart is afgenomen En daarnaast zijn er dus een dikke 3.000 toepassingen van art. 9a Sr. Ik vind dat eigenlijk best veel en vraag me af hoe dat komt.

Het aantal vrijspraken is tussen 2005 en 2008 hard toegenomen, toen een beetje stabiel gebleven en het laatste jaar weer flink gestegen. Die eerste toename is misschien aan te duiden als het Posthumus-effect: door de analyse van Frits Posthumus van de onterechte veroordeling in de Schiedammer parkmoord beseften de rechters dat er soms wel heel ‘dunne’ veroordelingen plaatsvonden.  De schrik zat er goed in. Dat het effect niet uitdoofde is wellicht te verklaren door het in het nieuws blijven van de thematiek met Lucia de Berk en Ina Post.  Maar het blijft opmerkelijk dat in een jaar waarin rechters ongeveer evenveel strafzaken afdoen als in 1995 bijna drie keer zo veel vrijspraken worden gegeven. Misschien waren rechters twintig jaar geleden inderdaad te gemakkelijk; ze hoefden toen in elk geval niet zo veel te motiveren als tegenwoordig en werden dus wellicht minder gedwongen hun overtuiging echt scherp te toetsen aan het voorhanden bewijsmateriaal. Maar het kan even goed zijn dat zaken nu minder goed voorbereid door politie en OM worden aangeboden en de rechter daarom nu wel en toen niet gedwongen is om vrij te spreken.

Het WODC geeft dit jaar voor het eerst cijfers met betrekking tot de schuldigverklaringen zonder straf. Art. 9a Sr staat dat de rechter toe als hij dit raadzaam acht ‘in verband met de geringe ernst van het feit, de persoonlijkheid van de dader of de omstandigheden waaronder het feit is begaan, dan wel die zich nadien hebben voorgedaan’. Nu dacht ik altijd dat het dan gaat om kleine zaakjes, waarbij men zich kan afvragen waarom überhaupt is vervolgd.1

Een vluchtige blik leert echter dat het bepaald niet altijd om flutdelicten gaat – dramatisch is bijvoorbeeld het geval van een verkeersongeval met dodelijke afloop.2 Ook bij zwaardere feiten kunnen de persoonlijkheid van de dader of de omstandigheden reden zijn voor een rechterlijk pardon. Het lijkt erop dat daarbij vooral de geringe verwijtbaarheid van de dader wordt meegenomen, soms in combinatie met kritiek op de vervolgingsbeslissing.

Een voorbeeld van een geval waarin de verwijtbaarheid volgens het Hof kennelijk gering was betreft racistische afbeeldingen op internet. De verdachten wilden op een ironische manier racisme benaderen, maar dat werd niet door iedereen begrepen.3 Een ander voorbeeld waarbij mogelijk verminderde verwijtbaarheid werd aangevuld met impliciete kritiek op het OM betrof een met gedoogvergunning opererende coffeeshop die buiten de shop een voorraad aanhield. Art. 9a Sr werd toegepast omdat in dit geval de strengere toepassing van de gedoogcriteria een trendbreuk was met het verleden en daarvoor gewaarschuwd had moeten worden.4

Een wel heel bijzonder geval betreft een ‘Poging tot deelname aan een terroristische organisatie’. De verdachte had geprobeerd vanaf de luchthaven Schiphol naar Turkije te vliegen met de intentie om vervolgens door te reizen naar Syrië teneinde zich aldaar aan te sluiten bij de verboden jihadistische terroristische organisatie IS. Ruim anderhalf jaar voor de zitting was zijn voorlopige hechtenis geschorst en sindsdien was er sprake van aansluiting bij de Nederlandse samenleving. De rechters vonden dat er geen redelijk doel meer was voor strafoplegging.5

Ik signaleer deze uitspraken omdat zij illustreren dat de toepassing van art. 9a Sr aan de orde kan zijn bij zaken die hoofdbrekens kosten en die in de huidige tijd bovendien gemakkelijk misverstaan kunnen worden. De scherpe toename van het aantal zaken waarin het feit bewezen en de dader schuldig wordt verklaard, maar toch wordt afgezien van straf, roept om een verklaring. Ligt het zwaartepunt bij het vaker voorkomen van gevallen waarin de ernst van het feit, de persoon van de dader of de omstandigheden van het geval tot clementie nopen? Of moet de verklaring hierin worden gezocht dat rechters die criteria ruimer invullen omdat zij niet weten hoe ze anders moeten reageren op een voor hen moeilijk te volgen vervolgingsbeslissing, bijvoorbeeld als het gaat om een te weinig bepaalde, vage strafrechtelijke norm. Dat het laatste ook aan de orde kan zijn – en vaker dan voorheen – lijkt mij zeer aannemelijk.

 

Dit Vooraf is gepubliceerd in NJB 2016/1882, afl. 37, p. 2743.

 

  1. Een voorbeeld: Gerechtshof Den Haag 23 februari 2015, ECLI:NL:GHDHA:2015:330.
  2. Rechtbank Oost-Brabant 14 oktober 2016, ECLI:NL:RBOBR:2016:5715.
  3. Hof Amsterdam 22 maart 2016, ECLI:NL:GHAMS:2016:1100.
  4. Hof Arnhem-Leeuwarden 6 juni 2016, ECLI:NL:GHARL:2016:4423.
  5. Rechtbank Rotterdam 4 augustus 2016, ECLI:NL:RBROT:2016:6105.

 

Over de auteur(s)
Author picture
Ybo Buruma
Raadsheer in de Hoge Raad