Lessen uit de kinderopvangtoeslagaffaire

Hoe is het mogelijk geweest dat het kinderopvangtoeslagdrama zich vrijwel geheel buiten het zicht van de wetenschap heeft kunnen ontrollen? Inkomensafhankelijke toeslagen moeten onmiddellijk in de bestudering en het onderricht van het socialezekerheidsrecht en het belastingrecht worden geïncorporeerd, dat moge duidelijk zijn. En wat voor lessen zijn er nog meer te trekken, voor bestuursrechtspraak, bureaucratie en politiek?

Het rapport Ongekend Onrecht was een schokkend relaas. Ik heb mij dat onmiddellijk zeer aangetrokken. Hoe is het mogelijk dat ik als Sociaal Recht-deskundige niet eerder alarm heb geslagen? Het is niet aangenaam om te zeggen, maar het is niet anders: Ik had tot voor kort nooit eerder van kinderopvangtoeslagen gehoord. Als man zonder kinderen heb ik nooit met deze kinderopvangtoeslagregeling te maken gehad, ik wist ook totaal niet om welke bedragen het hier ging en welke voorwaarden en procedures hier golden. Ik ben er nooit door iemand op aangesproken, ik heb er in mijn onderwijspraktijk en in mijn 260 publicaties op sociaalrechtelijk vlak nooit enige aandacht aan geschonken.

Toen ik mijn studies Sociaal Recht begon, in de jaren zeventig, bestonden er geen toelagen door de Belastingdienst. Sociale uitkeringen werden gedaan door de SVB, de voorloper van de UWV en de gemeenten. Ik meen mij te herinneren, dat het D66 was, dat ooit uit Amerika het idee van ‘negatieve inkomstenbelasting’ hier heeft binnengebracht. Uiteindelijk is dat hier uitgedraaid op een heel systeem van toeslagen, met name huurtoeslag, zorgtoeslag en kinderopvangtoeslag, uitgevoerd door de Belastingdienst. Bij mijn weten heeft geen enkel studieboek of commentaar in het socialezekerheidsrecht ooit noemenswaardig aandacht geschonken aan de kinderopvangtoeslagregeling. Ik herinner mij er ook geen artikel over, behalve een gedegen artikel van collega Vonk.1 Kortom, het was tot voor kort een volstrekt blinde hoek in mijn weten. Ik vermoed dat het de meeste collega’s net zo zal zijn vergaan. En niet alleen van het Sociaal Recht. Ik begrijp dat ook binnen de kring van wetenschappers van het Belastingrecht weinig kennis van de toeslagenregeling is opgebouwd. Daar lijkt het vizier gericht te zijn gebleven op waar het altijd lag: de rechtsbescherming van de belastingbetaler, niet van de uitkeringsontvanger. In de studie van prof. Zijlstra2 werd immers gedocumenteerd dat er tot circa 2017 geen enkele beschouwing in de vakliteratuur is gewijd aan de constante zegen van de bestuursrechter op het alles-of-niets beleid van de Belastingdienst in dezen.

Ik denk dus dat zeker ook de wetenschap in de spiegel moet kijken. Wij, wetenschappers van het sociaalrecht en het belastingrecht, hebben geheel ten onrechte deze kant van het recht verwaarloosd. Het gaat immers niet om een van de zoveel niches in het recht waarin wij ons als wetenschappers zo graag terugtrekken, zoals het loterijrecht of het vergelijkend arbeidsrecht. Het gaat om een inkomensvoorziening die voor een groot deel van de Nederlandse gezinnen een substantieel onderdeel van hun bestaanszekerheid raakt. Er gaan miljarden overheidsgeld in om, oneindig veel meer dan in alle ontslagvergoedingen waar wij ons in het sociaal recht de afgelopen jaren zo druk om hebben gemaakt.

Kortom, wij wetenschappers moeten het boetekleed aantrekken en een ferm mea culpa uitspreken. Maar daar mag het niet bij blijven. We moeten ons revancheren. Als er dus een les is die de wetenschap uit deze trieste gebeurtenis moet trekken, dan is het wel dat wij onmiddellijk voor deze toeslagenpraktijk een ruime plaats ­moeten inruimen in het onderricht van het socialezekerheidsrecht en het belastingrecht. Het moet minstens genoemd worden in onze basiscursussen, behandeld ­worden in onze verdiepingsvakken en royaal aanwezig zijn in onze bijscholingscursussen voor de advocatuur, juridische ambtenaren, enz. Er is een speciaal fonds bij de SVB, dat hier de financiële middelen voor kan opbrengen. Het kan de aanstelling bevorderen van een bijzondere hoogleraar in de aanvullende inkomensregelingen, die een en ander in den brede op gang kan brengen. Bij voorkeur een rechtssocioloog die zich zeker de woorden van de beroemde rechtssocioloog Hugo Sinzheimer zal herinneren: ‘De beteekenis van de kritische rechtssociologie ligt daarin dat men door haar tot een inzicht kan komen dat zonder haar nauwelijks te verwerven is. Zij onthult of er een tegenspraak tusschen recht en leven bestaat. Zij signaleert de spanningen, welke in het stelsel van het recht kunnen ontstaan en de gevaren welke daaraan verbonden zijn (p. 70/71). Een recht waar de maatschappelijke krachten zich niet naar voegen, is geen recht.’ (p. 106).3 Tussen twee haakjes: wordt de rechtssociologie nog wel voldoende ingebracht in de juridische opleiding? Of is zij al overvleugeld door de meer modieuze rechtseconomie?

Welke nuttige lessen kunnen er nog meer getrokken worden? Het lijkt mij alleszins aannemelijk, dat ooit wel eens een van de vele Staatsraden, die hebben moeten oordelen over deze affaires, een ontwerp-uitspraak heeft geschreven, die inging tegen de lijn van de bestendige jurisprudentie van de Raad van State, maar daarmee intern het onderspit heeft gedolven. Dat voert mij terug naar een oud stokpaardje van mij, de ‘dissenting opinion’, zoals je die kunt vinden onder vele uitspraken van het Europees Hof voor de Rechten van de Mens en het Amerikaanse Supreme Court. Ik vind dat een ontzettend goed middel om de openbare discussie over rechterlijke uitspraken aan te moedigen. De buitenwereld wordt er meteen door wakker geschud. Het is heerlijk voor scholars en studenten om zich te laten inspireren door overwegingen die zelfs de hoogste rechtsgeleerden niet hebben kunnen slijten. Du choc des opinions jaillit la verité.

Dat gezegd hebbend, mag ik de spiegel wel doorgeven aan anderen, die hem ook wel even vast mogen houden. Zoals allen die werkzaam zijn in de rechtshulpverlening: advocaten, medewerkers van de bureaus voor rechtshulp, rechtswinkeliers, plaatselijke ombudspersonen, burgerraadslieden, vakbondsjuristen, schuldhulpverleners, bewindvoerders, enz. Deze affaire loopt al sinds circa 2009. Zij moeten er toch al langer mee geconfronteerd zijn geweest – men spreekt over wel 20.000 slachtoffers van deze affaire. Hadden er van al deze rechtshulpverleners niet een paar eerder en veel harder aan de bel kunnen trekken? Ik wil wel aannemen dat de staande jurisprudentie van de Raad van State een verdovende uitwerking op hen zal hebben gehad, maar in het belang van de zaak hadden zij toch veel eerder en krachtiger op moeten komen tegen de onrechtvaardige uitkomsten van die rechtspraak. Ooit was er in Limburg een selfmade rechtshulpverlener, de Rooie Reus, die zich als een pitbull op dergelijke affaires gooide. Hij zou de media, het parlement en alle officiële instanties net zo lang bestormd hebben met deze kwestie tot zij gereageerd zouden hebben. Gelukkig was er uiteindelijk in deze affaire een Rooie Reuzin onder onze rechtshulpverleners, mr. Eva González Pérez, maar men had kunnen wensen, dat er eentje nog wat eerder was opgestaan. Dat dat niet gebeurd is heeft zijn oorzaken: de afbraak van de sociale rechtshulpverlening die de afgelopen twee decennia heeft plaatsgevonden en het feit dat veel taaie vasthoudendheid in andere, meer sexy items is gaan zitten, zoals in discriminerende misstanden, derdewereld-ellende, dierenleed, klimaatschade e.d. De strijd tegen minder welluidende gevallen van bureaucratisch onrecht heeft het daartegen moeten afleggen.

Het kwaad van simpel bureaucratisch onrecht woekert intussen voort. Niet alleen door menselijke tekortkomingen. Ook doordat overheden en grote leveranciers van diensten (energie, post- en telecommunicatie, banken en verzekeraars, zorginstellingen en woningverhuurders) steeds moeilijker aanspreekbaar zijn geworden. Er zijn daar de afgelopen decennia tienduizenden arbeidsplaatsen en duizenden loketten geschrapt om de winsten te verhogen c.q. de kosten te beperken. Ze zijn vervangen door websites, callcenters en automatische telefoonbeantwoorders. Die technologie werd vaak ingevoerd voordat zij volwassen was geworden. En mensen, die digitaal niet handig zijn, of laag ontwikkeld, worden het bos ingestuurd. Hun telefoontjes, mails of brieven worden niet beantwoord, hun post komt niet aan of wordt niet geregistreerd, maar intussen braken de computers van deze instellingen wel aanmaningen en bedreigingen met deurwaarders uit. Wie komt er in opstand tegen deze ellende, die een nieuwe achterstandsgroep heeft geschapen? Al de hier bedoelde dienstverleners zouden wettelijk verplicht moeten worden om er een fijnmazig net van bemenste loketten voor persoonlijke serviceverlening op na te houden. Open, betreedbaar, zelfs in deze coronatijd, want deze diensten zijn even vitaal als supermarkten.

Nu ik toch over meer structurele wijzigingen ben komen te spreken, wil ik ontraden om, zoals Vonk bepleit, het kinderopvangtoeslagensysteem te hervormen. Dat systeem is van een ingewikkeldheid die onze samenleving niet aan kan, dat is met deze affaire wel bewezen. Ze is, zoals Vonk uitvoerig schetst, met de beste bedoelingen in het leven geroepen – men wilde de armoedeval voorkomen, geen scheiding aanbrengen tussen werkenden en niet-werkenden, enz. Maar voor al dat goede hoef je geen draak van een systeem op te bouwen, dat in feite neerkomt op een bureaucratisch rondpompen van geld. Dezelfde nobele intenties kun je veel simpeler dienen door de kinderopvang rechtstreeks uit de algemene middelen te bekostigen zoals we dat ook met het onderwijs doen. Net als aan de onderwijsinstellingen zowel de private als publieke kinderopvang vergoeden, die voldoet aan alle eisen van kwaliteit en comptabiliteit, welke bewaakt worden door een Rijksinspectie. Het is een logische consequentie in een samenleving, waar van ouders verwacht wordt, dat ze allebei de arbeidsmarkt opgaan. Hoe eenvoudig kun je het hebben: kinderopvang bekostigen uit de algemene middelen. Wie roept dit nog meer? Kijken wij er de verkiezingsprogramma’s van de politieke partijen even op na. En straks het nieuwe regeerakkoord.

 

Deze Opinie is verschenen in NJB 2021/498, afl. 7. 

 

  1. G. Vonk, ‘Inkomensafhankelijke toeslagen in zwaar weer’, NJB 2020/1050, afl. 17, p. 120-128.
  2. Ongekend Onrecht, p. 127.
  3. H. Sinzheimer, De taak der Rechtssociologie, inaugurale rede UvA/RU, Haarlem,1935.
Over de auteur(s)
Antoine Jacobs
Emeritus hoogleraar Sociaal recht en Sociale politiek