Koranverbrandingen in Zweden, Denemarken en Nederland

De stelling van onder andere de Minister van Justitie dat het verbranden van boeken nu eenmaal mag in onze rechtsstaat berust op een dubbele dwaling: één omtrent het object van de vrijheid van meningsuiting en één omtrent hoe in deze tijd van sociale media om te gaan met het conflict tussen de vrijheid van meningsuiting en de vrijheid van godsdienst.


Minister van Justitie en Veiligheid 2023: Het verbranden van boeken is nogal primitief en sneu, maar het mag nu eenmaal in Nederland.

Heinrich Heine 1823: Daar waar men boeken verbrandt, verbrandt men tenslotte ook mensen.

In Zweden en Denemarken vonden de afgelopen zomer regelmatig koranverbrandingen plaats, meestal bij ambassades van islamitische landen. Vooral de Turkse ambassade moest het ontgelden. In Nederland is PEGIDA op dit gebied actief. PEGIDA is de afkorting van: ‘Patriotische Europäer gegen Islamisering des Abendlandes’, een uit Duitsland stammende anti-islam beweging, die ook in Nederland opereert. In januari 2023 werd de Nederlandse ambassadeur in Ankara door Erdogan op het matje geroepen omdat een lid van de Nederlandse groep een koran voor de Turkse ambassade in Den Haag demonstratief uit elkaar had gescheurd en vervolgens in brand gestoken; de verfilming van deze daad was door hem op de sociale media verspreid. Een nieuwe verscheurdemonstratie (ditmaal zonder vlammen) bij de Turkse ambassade vond in augustus van dit jaar plaats, wederom gevolgd door een diplomatieke reactie van Erdogan. Zij zijn een nieuw hoofdstuk in de godsdienstoorlog tussen de islam en West-Europa die begon met de Mohammed-cartoons.1

We lazen in de media dat er onder Zweedse wetenschappers consensus zou zijn dat er tegen deze verbrandingen niets te doen is, omdat hier sprake zou zijn van een beschermde vrijheid van meningsuiting. Dit is klaarblijkelijk ook de Deense opvatting, al wil men daar met een in augustus van dit jaar aangekondigde speciale ‘openbare orde’-wet er iets tegen gaan doen. In Nederland deed Minister Yeşilgöz een soortgelijke uitlating, want in augustus verklaarde zij al vóór de aangekondigde versnippering van de koran bij de Turkse ambassade had plaatsgevonden, dat het vernietigen van een boek ‘nogal primitief en sneu is, maar dat mag nu eenmaal in Nederland’.2

Ik ben van oordeel dat we hier te doen hebben met een tweeledige dwaling: één omtrent het object van de vrijheid van meningsuiting en één hoe in deze tijd van sociale media om te gaan met het conflict tussen de vrijheid van meningsuiting en de vrijheid van godsdienst.

Ik begin met de eerste, in mijn ogen ernstigste, dwaling. Je zou dat de verwarring kunnen noemen tussen het met geweld tot uitdrukking brengen van een mening (ook wel, naar Amerikaans voorbeeld, genoemd symbolic speech, symbolische spraak) en het met geweld andermans mening tot zwijgen brengen (wat ik zou willen noemen symbolic silencing, symbolisch tot zwijgen brengen).

Het misverstand kunnen we aan het licht brengen door stil te staan bij het 200-jarige jubileum van de boven dit artikel vermelde citaat uit het werk van de Duitse dichter Heine.3 Dat citaat is meestal wel bekend en het wordt dikwijls in verband met de boekverbrandingen in nazi-Duitsland met instemming aangehaald. Minder bekend is dat het komt uit het door Heine geschreven toneelstuk Almansor, de Moorse veldheer die Spanje voor de Moren had helpen verdedigen tegen de aanvallen van de christelijke vorsten in het kader van de Reconquista (de christelijke terug-verovering van Spanje op de Moren). Het toneelstuk gaat over de eindfase, de inname van Granada door de Katholieke Koningen in 1495. Een moslimgetuige van die verovering vertelt ontzet aan zijn Arabische vriend dat hij heeft gezien hoe bij de verovering van de stad Spaanse soldaten korans in het openbaar hadden verbrand. Die vriend antwoordt dan: ‘Dat is nog maar het voorspel. Daar waar men boeken verbrandt, verbrandt men tenslotte ook mensen.’

Dezelfde gedachte was al scherper, ruim tweehonderd jaar eerder, door de Engelse dichter John Milton (bekend van Paradise Lost) onder woorden gebracht in zijn in 1644 gepubliceerde verhandeling over de vrijheid van meningsuiting, de Aeropagitica:

‘Boeken zijn geen dode dingen. Wie een mens doodt, doodt een redelijk schepsel, Gods evenbeeld. Maar hij die een boek vernietigt, doodt de rede zelf, treft het evenbeeld van God als het ware in het oog.’

Milton reageerde op de vele boek- en bijbelverbrandingen die er ten tijde van de reformatie en het absolutisme plaatsvonden. Schrijvers en drukkers werden soms ter dood gebracht, of de lichaamsdelen waarmee de gedachte was geopenbaard werden vernietigd: uitrukken of doorboring van de tong, afhakken van de schrijfhand. Tegelijkertijd met deze openbare executies werden ook de boeken verbrand. Verspreiders liepen ook grote risico’s. Als zij gepakt werden konden zij forse galeistraffen tegemoetzien.

Zoals Milton en Heine goed gezien hebben is een boekverbranding niet een meningsuitwisseling tussen de schrijver en de verbrander die het met de mening van de schrijver niet eens is. Het is juist het omgekeerde: de openbaar gemaakte mening mag niet aan de discussie meedoen en de veroorzaker van die mening dient te verdwijnen (ter dood gebracht, gevangengezet, uit het land verwijderd enzovoort). Het is, zoals ik hiervoor stelde: niet met een andersdenkende spreken, maar een andersdenkende tot zwijgen brengen. In afwachting daarvan (‘het voorspel’) dient de openbaarmaking van de mening door vernietiging van de drager van die mening te worden gestopt.

Dat is niet anders met de boeken van het geloof waarin uit diverse bronnen is overgeleverd wat het geloof inhoudt en voorschrijft. Vernietiging daarvan sluit een uitwisseling van gedachten over wat het juiste geloof en de juiste moraal zijn bij voorbaat uit.

In al deze gevallen gaat het om vernietiging van de rede (‘het oog’) van de dragers van de mening die het vernietigde boek hebben geschreven en/of openbaargemaakt.

De dwaling is mijns inziens ontstaan omdat de aantasting of vernietiging van gezag symbolen in tijden van politieke turbulentie schering en inslag is. Ik noem het omverhalen van standbeelden en de aanvallen op nationale symbolen, zoals bijvoorbeeld het in brand steken van de nationale vlag. Ten tijde van de Vietnamoorlog aanvaardde het Amerikaanse Supreme Court de verbranding van de Stars and Stripes als een symbolische protestdaad van dienstplichtigen die niet aan die oorlog wilden deelnemen. Dat is dus symbolic speech. Het boerenprotest tegen de stikstofmaatregelen in Nederland werd tot uitdrukking gebracht door de nationale driekleur verkeerd om op te hangen. We kunnen dit goed zien bij het Deense wetsontwerp om koranverbrandingen te verbieden. Dit wetsontwerp werd door de regering gepresenteerd als een aanvulling op de wet die beperkingen stelt op het verbranden van vlaggen van andere landen in Denemarken.

Maar een aanval op de intellectuele dragers van een democratisch systeem (zoals de wetboeken en dan vooral de Grondwet) of religieuze systemen (zoals religieuze teksten en dan vooral de Bijbel, Koran of Thora) vormen mijns inziens een grens. Ze zijn ‘het voorspel’ tot vernietiging van de staatsvorm of de godsdienst zelf. Wanneer de boeren niet alleen de vlag verkeerd om hadden opgehangen, maar een uitgave van de Grondwet op het Binnenhof symbolisch in de fik hadden gestoken, zou mijns inziens die grens zijn gepasseerd. Dat is dus symbolic silencing.

Maar er is de tweede dwaling waarin het gaat om de vraag hoe een conflict tussen twee grondrechten moet worden opgelost. In dit geval gaat het om een conflict tussen de vrijheid van meningsuiting om een negatieve opvatting te hebben over een godsdienst en de vrijheid van godsdienst een geloof te kunnen hebben en te belijden in een land van andersdenkenden. We plachten dit vroeger aan te duiden met ‘godsdiensttolerantie’.4 Het EHRM tilt zwaar aan een gematigde door de godsdiensttolerantie gekozen benadering. Het is toegestaan negatieve waardeoordelen over een godsdienst te uiten, zolang dat maar niet aanzet tot haat jegens de dragers van die godsdienst als zodanig. Een uitspraak waarin die rechtspraak wordt samengevat is in de uit 2018 in de zaak E.S./Austria.5 De beslissende overweging is:

‘In the context of religious beliefs, the general requirement is to ensure the peaceful enjoyment of the rights guaranteed under Article 9 to the holders of such beliefs including a duty to avoid as far as possible an expression that is, in regard to objects of veneration, gratuitously offensive to others and profane. Where such expressions go beyond the limits of a critical denial of other people’s religious beliefs and are likely to incite religious intolerance, for example in the event of an improper or even abusive attack on an object of religious veneration, a State may legitimately consider them to be incompatible with respect for the freedom of thought, conscience and religion and take proportionate restrictive measures.’

Een Staat heeft, volgens het Hof, grote beleidsvrijheid in de keuze van de maatregelen deze godsdiensttolerantie te handhaven. Hoe moeten we de uitspraak van de Nederlandse Minister van Justitie in deze context plaatsen? Mogelijk heeft zij zich laten leiden door de analyse van de Nederlandse strafrechtjurisprudentie door Sasse van IJsselt in dit blad.6 Mijn bezwaar tegen deze analyse is dat daarin geen onderscheid wordt gemaakt tussen ‘vernietigende’ kritiek op de inhoud van een levensovertuiging van een ander en de vernietiging van de drager van die levensovertuiging. Er is bovendien geen duidelijke rechtspraak van de HR rond artikel 137 c en d Sr (belediging van of aanzetten tot haat jegens een bepaalde levensovertuiging). Dit jaar bevestigde de HR een vrijspraak van een woordvoerder van Pegida voor belediging van moslims als een bevolkingsgroep in een toespraak in Utrecht.7 Daar ging het om de inhoud van een openbare toespraak van de woordvoerder, niet om de openbare handeling van de vernietiging van de koran, dus om wat het EHRM in zijn geciteerde uitspraak een ‘improper of even abusive attack’ heeft genoemd. Er is natuurlijk de mogelijkheid dat de Hoge Raad naar aanleiding van een koranverbranding een formeel grammaticale uitleg aan de artikelen 137c en d Sr geeft omdat daaronder niet het verbranden van boeken zou vallen, aangezien in de delictsomschrijving staat dat het strafbare feit gepleegd moet worden ‘mondeling of bij geschrift of afbeelding’. Ik zou het met die interpretatie niet eens zijn, maar ze zou aanleiding voor de strafwetgever moeten zijn in actie te komen in plaats van bij monde van de Minister van Justitie te verklaren dat het ‘sneu’ is dat in Nederland de vrijheid bestaat boeken in het openbaar te verbranden. Dat strookt niet met de opvatting die ik over dit land heb.

Een slotopmerking over het gebruik van vuur bij openbare manifestaties. Het vuur is een massasymbool. Elias Canetti stelde in zijn beroemde boek Masse und Macht al vast: ’Het vuur grijpt om zich heen; het is aanstekelijk en onverzadigbaar. (…) Het is in alle ogen tegelijk aanwezig, het verenigt die ogen tot één machtig dwangmiddel.’8 Daar komt de aanjagende werking van de sociale media bij. Het verandert dus gemakkelijk van een lokaal brandje in een groot cybervuur, want dat is digitaal makkelijk aan te steken en de internetgebruikers houden ervan. Daarom was de verschijning van een demonstrant met een brandende fakkel ’s avonds voor het huis van Sigrid Kaag zo bedreigend. Het is hetzelfde met het in brand steken van de ‘verkeerde’ boeken. Toegegeven: het verscheuren van een boek in het openbaar is minder erg, maar het is spelen met vuur. 

 

Dit artikel is gepubliceerd in NJB 2023/2125, afl. 29

 

Afbeelding: © Henrik Sorensen / Getty images

 

Voetnoten

1 Voor een analyse daarvan verwijs ik naar ‘De dubbele moraal van het groep beledigen in cartoons’, in: Egbert Dommering, De nieuwe Informatierechtsorde, Amsterdam: DeLex 2019, p. 103-110.

2 Website nos.nl/artikel/2487462, geraadpleegd op 22 augustus 2023.

3 Zie Egbert Dommering, Het Verschil van mening, hoofdstuk 5, i.h.b. paragraaf 4, Amsterdam: Prometheus 2016.

4 Zie ‘Tolerantie, de vrijheid van meningsuiting en de Islam’, in: De Achtervolging van Prometheus, Amsterdam: Otto Cramwinckel 2008, p. 82-93.

5 EHRM 25 oktober 2018, appl. nr. 38450/12.

6 Sasse van IJsselt, ‘Koranverscheuring als ongehoorde meningsuiting’, NJB 2023/528, afl. 8, p. 597-598.

7 HR 18 oktober 2022, NJ 2023/118, m.nt. E.J. Dommering.

8 Elias Canetti, Masse und Macht, Frankfurt am Main: Fischer Verlag 2003 (9e druk), p. 87-92.

Over de auteur(s)
Egbert Dommering
Emeritus hoogleraar Informatierecht