Het gedateerde soevereiniteitsdenken van Baudet

In de publicaties van Thierry Baudet die dit voorjaar in de aanloop naar de verkiezingen voor het Europees Parlement in NRC-Handelsblad en elders zijn verschenen, schetst de auteur een in zijn ogen onontkoombaar dilemma. Hij stelt de Europese Unie voor een dwingende keuze. Het kan in zijn ogen niet anders dan dat de EU ofwel een volwaardige federale staat moet worden of zich door de lidstaten moet laten ontbinden.

In het eerste geval gaat de soevereiniteit in volle omvang naar de EU; in het tweede geval hernemen de lidstaten hun soevereiniteit en worden ze weer de natiestaten die Europa ooit groot hebben gemaakt. Een andere oplossing is er volgens hem niet. Tertium non datur!

Jan Willem van Rossem besteedt in zijn reactie op mijn essay De Europese Unie als democratisch experiment (NJB 14, 2014) uitvoerig aandacht aan Baudet's redenering (NJB 19, 2014). Van Rossem constateert terecht dat hij het begrip soevereiniteit als een 'onwrikbaar, vast bezit' beschouwt en stelt daar een relativerende uitspraak van Jean-Jacques Rousseau tegenover. Diens uitgangspunt dat de staatkunde ook een kwestie van mensenwerk is, neemt echter niet weg dat de soevereiniteit van staten volgens het Westfaalse stelsel 'absoluut' is. Anders dan in het voorgaande feodale stelsel hoefden staten geen hogere macht boven zich te dulden, wereldlijk noch geestelijk. Zij hadden het recht hun eigen wetten te maken en mochten zich met alle denkbare middelen tegen inmenging in hun interne aangelegenheden door andere staten verzetten. Conflicten tussen staten werden beslecht door middel van oorlog. In de internationale politiek gold het recht van de sterkste. Het voeren van oorlog werd opgevat als de voorzetting van politiek c.q. diplomatie met andere middelen.  

In de negentiende eeuw won de gedachte veld dat elk volk z'n eigen staat behoort te hebben. Het concept van de natiestaat kwam tot bloei. In deze ideologie vallen staat en volk samen. Baudet ontleent er zijn axioma aan dat 'democratie alleen kan bestaan in een soevereine natiestaat'.1 De keerzijde van deze ontwikkeling was dat oorlogen conflicten tussen volkeren werden. Uit internationaalrechtelijk perspectief bezien legitimeerde het Westfaalse stelsel zodoende de twee wereldoorlogen die dood en verderf in Europa zaaiden.

Anders dan Van Rossem meen ik dat Baudet de grote lijnen van het Westfaalse stelsel goed weergeeft. Het bezwaar dat ik tegen zijn wijze van redeneren aanvoer, is dat hij dit denkmodel verabsoluteert. Hij sluit zijn ogen in het bijzonder voor de staat van internationale anarchie die door dit stelsel in de hand wordt gewerkt. Deze blinde vlek is des te opvallender, omdat de Duitse wijsgeer Immanuel Kant er in 1796 al scherpe kritiek op had geleverd.2 In zijn Zum Ewigen Frieden vergelijkt Kant de Europese staten met de zogeheten 'wilden' uit Amerika en komt hij tot de conclusie dat de Europese staten zich veel oorlogszuchtiger gedragen dan de onbeschaafde Indianen. De Nederlandse historicus Huizinga pleitte in het voetspoor van Kant voor de totstandkoming van een internationale statenorde. 'De kleine staat zal vastheid en veiligheid moeten verwerven door zich in één rechtsverband opgenomen te weten met de grooten'.3

De wezenlijke fout van de vredemakers na de Eerste Wereldoorlog was volgens Huizinga dat ze het Westfaalse soevereiniteitsbegrip ongemoeid lieten. Hij bepleitte daarom een verandering van denkmodel. De onbegrensde zelfstandigheid van staten moest in het belang van de vrede worden ingeperkt. Wie oorlog in Europa wilde uitbannen, zou op een andere manier met soevereiniteit moeten omgaan. Het experiment waar zes Europese staten na de Tweede Wereldoorlog mee begonnen, lag in de gezamenlijke uitoefening van soevereiniteit. In theorie was dat onmogelijk, maar in de praktijk zorgde de gedeelde uitoefening van soevereiniteit ervoor dat er geen nieuwe oorlog uitbrak en dat de interne markt tot stand kwam. De uitdaging waar de EU nu voor staat is om door te groeien van een gemeenschappelijke markt naar een gemeenschappelijke democratie. Volgens Baudet kan dat niet, omdat soevereiniteit in zijn visie nu eenmaal ondeelbaar is. Wanneer soevereiniteit wordt opgevat als een flexibel begrip, ligt de gedachte daarentegen juist voor de hand dat, als 28 democratische landen de uitoefening van soevereiniteit met elkaar delen om gezamenlijke doelstellingen te bereiken, het samenwerkingsverband zelf ook democratisch moet zijn.

Er valt anno 2014 het nodige op het democratisch karakter van de EU af te dingen. Het feit dat het Europees Parlement niet zelf mag bepalen, waar het vergadert, symboliseert het democratisch tekort van de Unie. Hier staat tegenover dat de democratisering van de EU nog maar net is begonnen. Daar komt bij dat het Verdrag van Lissabon de proef van de crisis heeft doorstaan. Dit rechtvaardigt de conclusie dat de EU een eigen bestuursmodel aan het ontwikkelen is, waarin staten soevereiniteit met elkaar kunnen delen zonder hun zelfstandigheid als staat te verliezen. De lidstaten van de EMU hebben bovendien bewezen dat zij een gemeenschappelijke munt in stand kunnen houden zonder een federale staat te worden. Baudet gaat superieur aan deze ontwikkelingen voorbij en presenteert een dilemma uit de oude doos. Zijn tegenstelling vindt haar oorsprong in een achterhaald paradigma. Baudet maakt een karikatuur van zichzelf. Hij zit gevangen in het Westfaalse stelsel van internationale betrekkingen en roept om het hardst dat hij de waarheid in pacht heeft. De door hem gegeven verzekering dat het einde van de Europese Unie onvermijdelijk is, mist voorspellende waarde, omdat het bestaan van de EU in zijn denken a priori onmogelijk is. 'En toch bestaat ze' zou Galilei zacht hebben gefluisterd.


Mr. J.A. Hoeksma is rechtsfilosoof.

 

Afbeelding: © Shutterstock

 

1. NRC Handelsblad 24 mei 2014
2. Immanuel Kant, Zum Ewigen Frieden, Koningsbergen 1796
3. Johan Huizinga, Geschonden wereld, Haarlem 1945

Over de auteur(s)
Author picture
Jaap Hoeksma
Staatsrechtsfilosoof en auteur van De Democratisering van de Europese Unie (Boom)