Goedkope Stradivarius

De verwikkelingen omtrent de verkoop van een Stradivarius brengen de auteur tot een oproep om veel scherper te letten op zowel de goede trouw van de verkrijger van roerende zaken in het kader van artikel 3:86 lid 1 BW als, in voorkomende gevallen, de rechtmatigheid van een verrekeningsverklaring.

Een Amerikaanse violist wilde om persoonlijke redenen van zijn (échte) Stradivarius af.1 Hij kwam in januari 2010 in contact met een Oostenrijkse tussenpersoon, een bekende in de wereld van de handel in violen. Op 26 maart 2010 kwam de Oostenrijker op bezoek bij een hem bekende Nederlandse zakenman, met twee violen bij zich, waaronder de Stradivarius. De Nederlandse zakenman kocht en kreeg bij die gelegenheid de twee violen overhandigd. In april 2010 werd de mondelinge overeenkomst schriftelijk vastgelegd. De totale koopprijs voor de twee violen was € 3,9 miljoen waarvan € 2,2 miljoen werd bestemd voor de Stradivarius. De Nederlandse zakenman betaalde via de bank € 1 miljoen en het restant ‘betaalde’ hij door te verklaren dat hij zijn schuld ging verrekenen met een schuld van de Oosterijker aan hem, welke schuld partijen samen op 26 maart 2010 dan wel later hadden ‘vastgesteld’ op een bedrag van € 2,9 miljoen. Eind 2010 ging de Oostenrijkse handelaar failliet en eind 2012 werd hij in Oostenrijk tot zes jaar veroordeeld wegens onder meer verduistering van de Stradivarius.

In Nederland is vanaf 2013 volop geprocedeerd over de Stradivarius.2 De eigenaren van de Stradivarius eisten ‘hun’ viool op middels revindicatie, dan wel vorderden zij een schadevergoeding wegens onrechtmatig handelen van de Nederlandse zakenman. Uiteindelijk werd in feitelijke instantie door Hof Den Bosch3 geoordeeld, op basis van veertien door hem vermelde omstandigheden, dat, ook als werd uitgegaan van de situatie van een verkrijging door de Nederlandse zakenman van de beschikkingsonbevoegde Oostenrijkse verkoper, de Nederlandse zakenman via artikel 3:86 lid 1 BW de eigendom van Stradivarius had verkregen, omdat hij te goeder trouw was ten tijde van de verkrijging van het bezit van de Stradivarius in maart 2010. Hij had de Stradivarius ook niet om niet verkregen. De aanvankelijke eigenaren van de Stradivarius konden zich evenmin beroepen op artikel 3:86 lid 3 BW, omdat de Oostenrijkse handelaar de viool niet door diefstal maar door verduistering onder zich had. Van de elf omstandigheden die de ‘eigenaren’ van de Stradivarius aanvoerden waarom de Nederlandse zakenman juist niet te goeder trouw was, haalde het er niet één.4 De eigenaren hamerden vooral op het feit dat de Oostenrijkse handelaar al lange tijd bij de Nederlandse zakenman flink in het krijt stond, dat hij nota bene op 26 maart 2010 aan hem kenbaar maakte dat hij niet in staat was de toen of later op het bedrag van € 2,9 miljoen vastgestelde schuld terug te betalen en dat de Nederlandse zakenman een waardeloze vordering had. Hof Den Bosch hield het wat die omstandigheden betreft kort. Het feit dat de Nederlandse zakenman de Oostenrijker al twee jaar tevergeefs had aangemaand de openstaande schuld van € 2,9 miljoen aan hem te betalen is op zichzelf onvoldoende om de conclusie te kunnen rechtvaardigen dat dit bij hem tot bedenkingen omtrent zijn beschikkingsbevoegdheid ter zake van de violen had moeten leiden, waarbij het hof bedoeld zal hebben dat dat feit niet in de weg stond aan zijn goede trouw. In cassatie concludeerde de A-G tot verwerping van het beroep5 en de Hoge Raad zag geen reden om in te grijpen.6

Ik zou menen dat de vergeefse pogingen van de Nederlandse zakenman over een lange(re) tijd zijn (zeer) aanzienlijke vordering op de Oostenrijker te incasseren bij hem juist wel (en veel) argwaan hadden moeten wekken. En dat hij niet, zonder (veel) diepgaander onderzoek, teneinde zijn goede trouw beter te kunnen onderbouwen, gelet ook op het grote voordeel dat hij door zijn handelen ging binnenslepen, mocht aannemen dat de (zeer) kostbare violen, zoals zijn Oostenrijkse schuldenaar beweerde, tot zijn privécollectie behoorden en hij er vrijelijk over kon beschikken, dit om te vermijden dat ‘derden’ die rechten op de Stradivarius (en de andere viool) hadden, op onredelijke wijze benadeeld zouden kunnen worden.

Kort stip ik de vraag aan of, in dit type gevallen, er niet ook reden is nadrukkelijker te kijken naar de rechtmatigheid van de verrekeningsverklaring van de schuldenaar/verkrijger dat hij zijn schuld, zoals in het geval van de aanschaf van de Stradivarius, met zijn (waardeloze) vordering op de (Oostenrijkse) verkoper gaat verrekenen. De uitkomst daarvan zou kunnen zijn dat die verklaring onrechtmatig is ten opzichte van (voormalige) eigenaren van de Stradivarius. In enkele zaken die ik in de rechtspraak aantrof, werd de verrekeningsverklaring op zichzelf beoordeeld.7 In de uitspraak van 21 september 2016 werd geoordeeld dat een verrekeningsverklaring onrechtmatig kan zijn als zou worden aangetoond dat er sprake was van ‘onder druk’ zetten van de schuldenaar, in het geval van de Stradivarius, het (onrechtmatig) ‘onder druk’ zetten van de schuldenaar om de Stradivarius te verkopen en te leveren, door degene die verklaart te willen verrekenen, om te bereiken dat verrekening met een op zichzelf oninbare vordering mogelijk wordt. Of in de zaak over de Stradivarius er sprake is geweest van het onrechtmatig ‘onder druk’ zetten van zijn schuldenaar door de verrekenende schuldenaar tevens schuldeiser is onbekend.

De slotsom is dat uitkomst van de procedures mijns inziens een ongelukkige is omdat de ene crediteur door zijn verrekeningsverklaring zijn waardeloze en misschien al wel afgeschreven vordering voor 100% kan incasseren en de Amerikaanse eigenaren als crediteur van de Oostenrijkse tussenpersoon geen cent ontvangen voor hun kostbare Stradivarius. Ik zou er voor willen pleiten in een zaak als deze Stradivarius-zaak, om een uitkomst als deze te voorkomen, veel scherper te letten op zowel de goede trouw van de verkrijger van roerende zaken in het kader van artikel 3:86 lid 1 BW, alleen al vanwege het enorme voordeel dat zijn handelen oplevert, als, in voorkomende gevallen, de rechtmatigheid van de verrekeningsverklaring.

Duidelijk is dat hoe je rekenkundig ook naar de aanschaf van de Stradivarius (en de andere viool) kijkt de Stradivarius een koopje is geweest, waarbij ik er nog maar aan voorbij ga dat de Oostenrijkse handelaar zelf het bedrag van € 4 miljoen noemde als waarde van de Stradivarius.

 

Mr. W.J.M. van Tongeren is advocaat te Twello. Deze Opinie is verschenen in NJB 2019/2355, afl. 38. 

 

Afbeelding: © Shutterstock

 

  1. Hij overleed in 2011. Zijn weduwe is een van de procespartijen. Blijkbaar was een ingezetene van Nieuw Zeeland mede-eigenaar van de Stradivarius.
  2. Hof Arnhem-Leeuwarden, 15 april 2015, ECLI:NL:GHARL:2015:2333; HR 23 december 2016, ECLI:NL:HR:2016:2984, JIN 2017/99, m.nt. E.J.H. Zandbergen.
  3. Hof Den Bosch, 10 oktober 2017, ECLI:NL:GHSHE:2017:4327.
  4. Vrij naar door Guus Vleugel vertaalde regel uit liedtekst Voir un ami pleurer van Jacques Brel: ‘geen enk’le waarheid die het haalde’.
  5. Conclusie A-G Rank-Berenschot, 15 maart 2019, ECLI:NL:PHR:2019:251. Zie ook de conclusie van A-G Van Peursem, 3 april 2015, ECLI:NL:PHR:2015:408, in welke zaak een groot aantal vrachtwagencombinaties met een aanzienlijke waarde in handen kwam van een verrekenende schuldenaar tevens schuldeiser, die als verkrijger van de vrachtwagencombinaties te goeder trouw werd beschouwd en die daarmee zijn oninbare vordering volledig incasseerde. De Hoge Raad verwierp het beroep in cassatie op de art. 81 lid 1 RO-wijze; HR 29 mei 2015, ECLI:NL:HR:2015:1402.
  6. HR 7 juni 2019, ECLI:NL:HR:2019:850 (art. 81 lid 1 RO).
  7. Rb. Midden- Nederland 12 april 2017, ECLI:NL:RBMNE:2017:3226; Rb. Midden-Nederland 21 september 2016, ECLI:NL:RBMNE:2016:5025; Rb. Gelderland (locatie Zutphen) 6 maart 2019, ECLI:NL:RBGEL:2019:937.

 

Over de auteur(s)
Author picture
Willem van Tongeren
Advocaat in Twello.