
Het Nederlandse privaatrecht kent veel verschillende wettelijke bepalingen die procesrechtelijke rechtsmiddelen uitsluiten. Deze rechtsmiddelenverboden hebben gemeen dat zij ten aanzien van een of meer al dan niet specifiek bepaalde rechterlijke beslissingen een of meer rechtsmiddelen uitsluiten. De Hoge Raad heeft echter gronden aanvaard waarop rechtsmiddelen ondanks een rechtsmiddelenverbod zijn toegestaan. Beoordeling door een hogere rechter is toch mogelijk als de rechter bij de beslissing op grond van een regeling ten aanzien waar een rechtsmiddelenverbod geldt, die regeling (i) ten onrechte heeft toegepast, (ii) ten onrechte niet heeft toegepast, of (iii) heeft toegepast met verzuim van essentiële vormen. Van die laatste grond is sprake als de rechter een zo fundamenteel rechtsbeginsel heeft geschonden dat niet meer kan worden gesproken van een eerlijke en onpartijdige behandeling van de zaak. Deze zogenaamde doorbrekingsgronden lijken op gespannen voet te staan met het in het Nederlandse recht geldende gesloten stelsel van rechtsmiddelen. Daarin kunnen rechterlijke uitspraken slechts worden aangetast door rechtsmiddelen die de wetgever ter beschikking stelt. Doorbrekingsgronden zijn echter rechtersrecht. De doorbrekingsjurisprudentie maakt het instellen van rechtsmiddelen mogelijk waar de wetgever deze mogelijkheid met rechtsmiddelenverboden heeft uitgesloten. De vraag is dan ook hoe de regels over doorbreking van rechtsmiddelenverboden passen in het Nederlandse civielprocesrechtelijke systeem en of hun toepassing beter op dat systeem moet worden afgestemd. Om deze vraag te beantwoorden is de verhouding tussen rechtsmiddelenverbod en doorbreking nader onderzocht. Het onderzoek van Frank Bentvelzen stelt de doorbrekingsleer in het Nederlandse civiele (proces)recht centraal, maar omvat ook beschouwingen van dezelfde of vergelijkbare leerstukken in het straf- en bestuursrecht, en het Franse recht.
Welk rechtsmiddel ten aanzien van welke beslissing is uitgesloten volgt niet steeds duidelijk uit de wettekst. Vaak kan worden teruggevallen op de strekking, de ratio, van het verbod, maar dat is niet altijd het geval. Deze onduidelijkheid is ook terug te zien in de invulling van de doorbrekingsgronden en de toepassing daarvan in de doorbrekingsjurisprudentie. De doorbrekingsgronden zijn ontstaan vanuit een beperkte opvatting van de reikwijdte van rechtsmiddelverboden. Daardoor is het mogelijk om ondanks een rechtsmiddelenverbod te klagen dat de rechter zich heeft vergist over de toepasselijkheid van een regeling en deze dus ten onrechte wel of niet heeft toegepast. De toepassing van de regeling zelf blijft echter uitgesloten van toetsing door de hogere rechter. Het onderscheid tussen toepasselijkheid en toepassing is echter niet altijd evident. Dat geldt ook voor het antwoord op de vraag wanneer sprake is van een essentieel vormverzuim dat doorbreking rechtvaardigt. Daarvoor is bijvoorbeeld een schending van het beginsel van hoor en wederhoor door de rechter voldoende, maar een schending van het motiveringsbeginsel niet. Dit, terwijl beide beginselen voortvloeien uit het vereiste van een eerlijk proces. Verder is discussie mogelijk over de vraag of de doorbrekingsjurisprudentie op een bepaald rechtsmiddelenverbod wel van toepassing is en wat de gevolgen zijn van een al dan niet geslaagd beroep op een doorbrekingsgrond voor bestreden rechterlijke beslissing.
De analyse van de doorbrekingsjurisprudentie en de hierboven geschetste knelpunten leiden tot de conclusie dat de verklaring voor doorbreking moet worden gevonden in de uitleg van rechtsmiddelenverboden zelf. Doorbreking kan onvoldoende worden gerechtvaardigd door hogere regels of beginselen op grond waarvan rechtsmiddelenverboden buiten toepassing moeten blijven. Deze pragmatische benadering, waarin de vaststelling van de reikwijdte van het rechtsmiddelenverbod centraal staat, vereist ook dat opnieuw wordt nagedacht over bijvoorbeeld de beroepstermijn bij doorbrekingsgevallen en een beperking van de beoordeling in hoger beroep na een geslaagde doorbrekingsklacht.
Bentvelzen promoveerde op 9 april 2025 aan de Universiteit Leiden. Promotores: prof. mr. Bart Krans en prof. mr. Alex Geert Castermans.
Frank Bentvelzen
Doorbreking van rechtsmiddelenverboden
Wolters Kluwer 2025, Burgerlijk Proces & Praktijk
nr. XXIV, 408 p., € 69
ISBN 978 90 1318 059 6