
Lees hier de scriptie De opmars van de Unierechtelijke bevoegdheidsgrondslag – Bestudering van de Nederlandse rechtspraak betreffende het Unierecht als grondslag voor nationale bevoegdheidsbeoefening, bezien vanuit het perspectief van zowel het Nederlandse als het Europese legaliteitsbeginsel van Roos Molendijk (masterscriptie Staats- en Bestuursrecht Universiteit Utrecht, begeleider: mr. dr. R. Ortlep, beoordeling: 8,5).
Indien een Nederlands bestuursorgaan ter uitvoering van het Unierecht een besluit neemt, dan kan de materiële bevoegdheidsgrondslag hiervoor gelegen zijn in een EU-rechtshandeling (bijvoorbeeld een verordening of een richtlijn). Aangezien een EU-rechtshandeling doorgaans ‘slechts’ een verwijzing naar ‘de bevoegde autoriteit van de lidstaat’ bevat, dient een lidstaat – in lijn met het beginsel van nationale institutionele autonomie – een nationale institutionele grondslag te bieden waarin het met de tenuitvoerlegging van het Europese recht belaste bestuursorgaan wordt aangewezen. Probleem is echter dat dit niet altijd gebeurt. De vraag die in dit kader kan worden opgeworpen, is in hoeverre een nationaal bestuursorgaan in een dergelijk geval rechtstreeks bevoegdheden kan ontlenen aan een EU-rechtshandeling. Deze scriptie van Roos Molendijk geeft antwoord op voornoemde vraag en bevat daarenboven een (uitvoerige) analyse van de Nederlandse (bestuurs)rechtspraak over dit ‘bevoegdheidsvraagstuk’. Voorts wordt in het onderzoek de Nederlandse jurisprudentie beoordeeld in het licht van zowel het Nederlandse als het Europese legaliteitsbeginsel en de functies die dit beginsel vervult. Daarbij blijkt dat de Nederlandse rechtspraak op een aantal punten wellicht op gespannen voet staat met (de functies van) het legaliteitsbeginsel. Ten slotte is in het onderzoek gekeken naar de wijze waarop de gesignaleerde knelpunten mogelijkerwijs kunnen worden ondervangen.