
Dit artikel is het derde van een vijftal artikelen die gedurende deze 100ste jaargang verschijnen waarin een hedendaags auteur reflecteert op een artikel uit het NJB verleden. Daartoe zijn artikelen uitgekozen die representatief geacht worden voor waar het NJB voor stond en voor staat, uit verschillende decennia en handelend over verschillende rechtsgebieden.
De wet van 14 juni 1956, Stb. 1956, 343, tot opheffing van de handelingsonbekwaamheid van de gehuwde vrouw (in werking getreden op 1 januari 1957) is vernoemd naar haar auctor intellectualis, Julius Christiaan van Oven. De wet kent een lange en bewogen geschiedenis, waarin wetsontwerpen werden ingediend, op de plank bleven liggen, werden ingetrokken om dan plotsklaps weer nieuw leven te worden ingeblazen; sommige artikelen, zoals artikel 160 lid 1 BW (oud) (‘De man is het hoofd der echtvereniging’), werden geschrapt en dan weer gehandhaafd. De geschiedenis kent echter als constante de onwankelbare visie van Van Oven dát dit onderwerp geregeld moet worden, en ook hoe dat diende te gebeuren, namelijk door óók het huwelijksgoederenrecht ingrijpend te wijzigen. Bijna dertig jaar lang houdt hij vast aan zijn visie, tegen de stroom in. Door een bijzondere samenloop van omstandigheden kan hij zijn ideeën in 1956 alsnog verwezenlijken. Hij heeft als wetenschapper ‘lopend voor’ dit onderwerp dan al bijna een marathon afgelegd. Door een fabuleuze eindsprint in zijn hoedanigheid van Minister van Justitie slaagt hij erin alsnog ‘het goud’ binnen te halen.
Lees hier de hele bijdrage De Lex-Van Oven, een marathon met een bijzondere eindsprint van Ans van Duijvendijk-Brand gepubliceerd in NJB 2025/920, afl. 17.
Lees hier de bijdrage De handelingsbekwaamheid der gehuwde vrouw van J.C. van Oven gepubliceerd in afl. 40, 19 november 1949
Afbeelding: © Everett Collection/Shutterstock