
De Nerlandse belastingrechter past niet alleen zijn eigen recht toe, maar regelmatig ook het recht van andere landen. Naast zijn eigen recht past de Nederlandse belastingrechter ook het recht van andere landen toe. Dat kan allerlei redenen hebben: een buitenlandse vennootschap maakt onderdeel uit van een fiscale structuur, een belastingplichtige stelt onderworpen te zijn aan heffing in het buitenland, of de huwelijkse voorwaarden van een belastingplichtige bevatten een rechtskeuze voor niet-Nederlands recht. De mogelijkheden voor doorwerking van buitenlandsrecht in het belastingrecht zijn, kortom, legio. Net als rechtsgronden van eigen bodem, dient de rechter ook gronden van buitenlands recht ambtshalve aan te vullen, ook al is de rechter daarmee naar alle waarschijnlijkheid onbekend. Dat plaatst de rechter voor een uitdaging. In dit proefschrift van Clark Warren is onderzocht hoe de Nederlandse belastingrechter, zowel in feitelijke instanties als in cassatie, omgaat met de toepassing van buitenlands recht en hoe deze omgang verbeterd kan worden. Die verbetering is ook nodig want de behandeling van buitenlands recht is een procesrechtelijk niemandsland. Noch de rechter, noch partijen lijken zich bewust te zijn van het bestaan van de beschikbare instrumenten voor de vaststelling van de inhoud van buitenlands recht. Partijen menen dat zij de vaststelling van de inhoud van buitenlands recht deels aan de rechter kunnen laten, terwijl de rechter meestal niet in staat is om zelfstandig die inhoud vast te stellen. Om die reden kaatst de rechter de bal terug naar (een van de) partijen, of hij geeft slechts een mager gemotiveerd oordeel. Over die motivering kan weliswaar worden geklaagd in cassatie – artikel 79 lid 1, aanhef en onder b RO belet slechts het richten van rechtsklachten tegen oordelen over buitenlands recht – maar deze klachten kunnen niet rekenen op een welwillende behandeling door de Hoge Raad. Het gevolg is dat suboptimaal wordt geprocedeerd over buitenlands recht. Om voorstellen voor de verbetering van de behandeling van buitenlands recht te kunnen doen, is in dit onderzoek ook een vergelijking gemaakt met het belastingprocesrecht én het civiele procesrecht van Duitsland, het Verenigd Koninkrijk en de Verenigde Staten. De Duitse benadering komt overeen met de Nederlandse, de Britse benadering verschilt daar weer volstrekt van, en de Amerikaanse houdt het midden tussen de Duits-Nederlandse benadering en de Britse. Die vergelijking leert dat de gebrekkige rolverdeling tussen rechter en partijen het best kan worden bestreden door de nu nog verplichte aanvulling door de rechter van ook gronden van buitenlands recht facultatief te maken. Door de verplichte toepassing te veranderen in een facultatieve wordt verduidelijkt dat de vaststelling van de inhoud van relevant buitenlands recht primair een zaak is van partijen. Het afscheid van de verplichte ambtshalve aanvulling leidt weliswaar tot een breuk met de regel ius curia novit voor buitenlands recht, maar die leus werd in de rechtspraak toch al slechts met de mond beleden zoals blijkt uit dit onderzoek.
Warren verdedigde zijn proefschrift op 6 december 2024 aan de Universiteit van Amsterdam. Promotor en co-promotor zijn respectievelijk prof. mr. Peter Wattel en prof. dr. Stef van Weeghel.
Clark Warren
Buitenlands recht in belastingzaken
Fiscale Monografieën nr. 183
Wolters Kluwer, 2024, 622 p., € 99,95
ISBN 978 90 1318 037 4