
Het proefschrift van Nicky Touw richt zich op de vraag hoe de toegang tot bewijs in transnationale civiele rechtszaken zou moeten worden georganiseerd in het licht van de rol van transparantie in de regulering van mensenrechtenschendingen in mondiale waardenketens. De manier waarop het recht de transnationale impact van mondiale waardenketens reguleert neemt verschillende vormen aan. De introductie van de gepaste zorgvuldigheid door de United Nations Guiding Principles (UNGPs) heeft ervoor gezorgd dat deze juridische instrumenten in ieder geval als uitgangspunt nemen dat bedrijven transparantie moeten creëren om zo verantwoordelijkheid te nemen voor hun mensenrechtelijke impact.
De UNGPs zijn een soft law instrument en een duidelijk handhavingsmechanisme voor de daarin neergelegde normen ontbreekt. Transnationale civiele rechtszaken zijn één van de manieren waarop geprobeerd wordt om de verantwoordelijkheid om mensenrechten te respecteren juridisch af te dwingen. Deze zaken roepen ook een dilemma op aangezien de bewijslast in civiele rechtszaken veelal bij de eiser ligt, en in deze zaken veel van de benodigde informatie om bewijs te leveren juist te vinden is bij de ondernemingen zelf. Touw adresseert in haar proefschrift hoe de rol van transparantie in het naleven van de verantwoordelijkheid van ondernemingen om mensenrechten te respecteren zich vertaalt naar de toegang tot bewijs in civiele rechtszaken. Zij onderzoekt in hoeverre er een wisselwerking vanuit een normatief perspectief zou moeten zijn en hoe die er uit zou moeten zien. Bovendien richt haar onderzoek zich op de vraag in hoeverre die wisselwerking er daadwerkelijk kan zijn op nationaal niveau. Om deze vragen te beantwoorden bestaat het proefschrift uit twee delen. Het eerste deel laat zien dat het recht op een eerlijk proces het normatieve startpunt is voor de wijze waarop toegang tot bewijs georganiseerd zou moeten worden. Het blijkt dat het recht op een eerlijk proces niet voldoende concrete voorwaarden stelt om in abstracto te dicteren welk bewijsmateriaal beschikbaar moet worden gesteld, door wie en op welke wijze. Het recht op een eerlijk proces bepaalt dat de procedure als geheel eerlijk moet zijn. De beoordeling van de ‘algehele eerlijkheid van de procedure’ is sterk afhankelijk van de geldende nationale regels, hun interactie en de relatieve positie en verantwoordelijkheden van partijen. In de specifieke context van mogelijke mensenrechtenschendingen door ondernemingen dient hierbij onder andere rekening te worden gehouden met de structurele ongelijkheid tussen partijen. Vervolgens laat Touw in haar proefschrift zien dat de gepaste zorgvuldigheid als instrument om de mensenrechtelijke impact van mondiale waardenketens te reguleren, zou moeten leiden tot ‘shared knowledge production’ tussen de onderneming en haar stakeholders. Zij laat zien hoe ook dit doel uit de UNGPs zelf, zou moeten worden meegenomen in de beoordeling van de algehele eerlijkheid van de procedure door bestaande procesrechtelijke en bewijsrechtelijke regels ruim uit te leggen. Wanneer er daarnaast nationaalrechtelijke regels zijn die de gepaste zorgvuldigheid juridische verankeren, dienen die impact te hebben op de interpretatie van de bestaande procesrechtelijke en bewijsrechtelijke regels.
In deel twee van haar proefschrift laat Touw vervolgens zien in hoeverre dit normatieve kader concreet kan worden toegepast in Nederland, Frankrijk en de Verenigde Staten. In Nederland bestaat er nog geen wet die de gepaste zorgvuldigheid meer algemeen juridisch verankerd, terwijl dit in Frankrijk wel het geval is. De procesrechtelijke en bewijsrechtelijke regels in Nederland en Frankrijk worden vaak gezien als restrictief in het verlenen van toegang tot bewijs dat alleen bekend is bij één van partijen, terwijl de Verenigde Staten door het bestaan van de zogenaamde ‘discovery’ juist wordt geacht daar zeer liberaal in te zijn. Door te focussen op deze drie casestudies wordt aangetoond dat het mogelijk is om het normatieve kader te implementeren in zeer verschillende nationale contexten, waarbij er drie meer concrete conclusies worden getrokken. Ten eerste zouden rechters zich voor de toepassing van het normatieve kader moeten realiseren dat regels in het nationale proces- en bewijsrecht en de gepaste zorgvuldigheid communicerende vaten (kunnen) zijn. Ten tweede is toegang tot bewijs niet een inherente barrière voor eisers in civiele rechtszaken. Het gaat vooral om de vraag in hoeverre een rechter diens discretionaire bevoegdheden gebruikt. Ten derde is de implementatie van nationale wetgeving die de gepaste zorgvuldigheid implementeert de meest verstrekkende mogelijkheid om ‘shared knowledge production’ te faciliteren.
Touw promoveerde op donderdag 19 juni 2025 aan de faculteit Rechtswetenschappen van de Open Universiteit in Heerlen. Promotoren: Göran Sluiter en Gleider Hernández.
Nicky Touw
Access to evidence and the regulation of corporate human rights
violations