Artikelen van Dick van der Kwaak

Tijdschrift NJB 23 (2022)
Decennia denken over Dexia
Kees de Waal en Frank van der Hoek
De afhandeling van de effectenleasezaken beloopt nu twintig jaar; de Hoge Raad heeft er meer dan vijftig arresten over gewezen. Afdoening via individueel maatwerk kan nog wel meer dan tien jaar duren. Dat is onaanvaardbaar: voor de afnemers, voor de andere belanghebbenden en voor de rechtspraak met haar maatschappelijke financiering. Mede om die reden heeft de rechtspraak een landelijk project opgezet, gericht op het uniform en efficiënt afdoen van effectenleasezaken. Dat kan de afhandeling aanzienlijk versnellen, maar de afdoening van alle resterende zaken per dossier is eigenlijk geen begaanbare weg meer. Een tweede collectieve regeling is noodzakelijk. Dat is in de eerste plaats aan de partijen, hetzij onderling hetzij met behulp van een stevige bemiddelaar. Zolang een nieuw collectief arrangement niet slaagt is de rechter aan zet. Om efficiënt tot uniforme rechtstoepassing te komen zou de rechtspraak een rechtspraakbreed overleg moeten organiseren.

[verder lezen in NAVIGATOR]

Wat moet de maatstaf zijn voor executiegeschillen?
Dick van der Kwaak
In de praktijk van de rechtspleging neemt het executiegeschil een prominente plaats in. Dagelijks worden bij voorzieningenrechters van rechtbanken kort gedingen gevoerd tot schorsing van de executie, gebaseerd op artikel 438 Rv. Daarnaast wordt in hoger beroep met grote regelmaat schorsing van de executie gevorderd via het incident van artikel 351 Rv. Vanaf 2002 is onzeker geworden welke maatstaf moet worden aangelegd in met name de incidenten tot schorsing. Eind 2019 heeft de Hoge Raad keuzes gemaakt. De maatstaf die geldt voor de incidenten ex artikel 234 en 235 Rv is definitief ook gaan gelden voor het incident tot schorsing ex artikel 351 Rv. Bovendien heeft deze maatstaf – behalve als het te executeren vonnis kracht van gewijsde heeft – de maatstaf vervangen die vanaf 1983 gold voor het kort geding tot schorsing ex artikel 438 Rv. Die keuzes hebben weinig positieve, deels zelfs onaanvaardbare gevolgen. Dat roept de vraag op waarom dat zo is en wat de maatstaf voor executiegeschillen dan wel moet zijn.

[verder lezen in NAVIGATOR]

Goed franchisegeverschap, meer dan redelijk en billijk?
Jurry Teunissen en Ton Croiset van Uchelen
Artikel 7:912 BW bepaalt dat de franchisegever zich als een goed franchisegever moet gedragen. Onderhandelingen tussen franchisegever en franchisenemer worden nog te vaak afgedaan op algemeenheden, het belang van vertrouwen en het platte uitgangspunt dat je in onderhandelingen in het midden moet uitkomen. Alleen met de corrigerende werking, voor- en achteraf, van goed franchisegeverschap zal artikel 7:912 BW de beoogde versterking van de positie van de franchisenemers ten opzichte van de franchisegever gaan opleveren. Goed franchisegeverschap betekent dan werkelijk een versteviging van de formulestructuur die de franchisegever mede tot stand brengt en ondersteunt.

[verder lezen in NAVIGATOR]

Het lastverbod en de noodzaak tot rechterlijke terughoudendheid bij conflicten tussen politici
Jelle But en Gert Jan Geertjes
Hoewel het in de Volt-zaak om een geschil tussen politici gaat, is de political question-doctrine niet direct relevant. Wel van belang is dat het geschil zich afspeelt in een autonome politieke sfeer, waarbij rechterlijk ingrijpen alleen kan worden gerechtvaardigd met het oog op het waarborgen van publiekrechtelijke normen. In deze zaak was daarvan geen sprake. Hoe weinig fraai het optreden van Volt in deze kwestie ook was, het was niet aan de rechter om daar iets tegen te doen.

[verder lezen in NAVIGATOR]

Naschrift
Rob van der Hulle
De (op zichzelf goede) argumenten die volgens But & Geertjes tegen rechterlijk ingrijpen in de Volt-zaak pleitten, lijken veeleer argumenten die de Amsterdamse voorzieningenrechter bij zijn inhoudelijke beoordeling en te maken belangenafweging had dienen te betrekken. Deze argumenten hadden tot een inhoudelijke afwijzing van de vorderingen kunnen (en misschien ook wel moeten) leiden. Van een geschil waarover de rechter zich in het geheel niet mag uitspreken, was echter geen sprake.

[verder lezen in NAVIGATOR]

29 juni 2022
Tijdschrift NJB 14 (2016)
Grondslag en gevolgen van een tweedimensionaal privaatrecht
Dick van der Kwaak
Onlangs verscheen ‘Een theorie van het privaatrecht’. Hoofdstelling van dit boek is dat het burgerlijk recht en het burgerlijk procesrecht enerzijds nauw met elkaar samenhangen omdat zij niet buiten elkaar kunnen, maar anderzijds twee scherp te onderscheiden dimensies van het privaatrecht vormen omdat beide een eigen aard en inhoud hebben. In het onderhavige artikel belicht de auteur een van de drie onderdelen van dit boek: het uit het onderscheid tussen statisch (kenmerk van de rechtsbetrekking naar burgerlijk recht) en dynamisch (kenmerk van de procesrechtelijke rechtsbetrekking) resulterende gegeven dat rechtsbetrekkingen onder omstandigheden een variërende status hebben. Dit gegeven werpt een geheel nieuw licht op veel dogmatische en praktische vragen.


Lees het hele artikel in Navigator.

Opzet en vrije wil bij delicten door een psychische stoornis
Anton Loonen
Kan er van opzet sprake zijn wanneer betrokkene niet over een vrije wil beschikt? Het valt moeilijk te begrijpen dat in vergelijkbare gevallen mensen met een ernstige psychische ziekte anders worden behandeld dan mensen met een ernstige lichamelijke aandoening. Als een buschauffeur achter het stuur onwel wordt en een dodelijk ongeluk veroorzaakt, wordt het ‘bewijs van opzet’-criterium niet zo streng gehanteerd als wanneer een psychiatrische patiënt onder invloed van een delirium iemand doodslaat. Auteur bepleit om een strafbaar feit dat voortkomt uit een ernstige psychische stoornis ook als een ongeluk en niet als een delict te beschouwen. Bij ongelukken door een ernstige psychische aandoening mogen geen fundamenteel andere maatstaven worden aangelegd dan bij ongelukken door een lichamelijke stoornis.


Lees het hele artikel in Navigator.

Wraking 2.0
Veerle Boelhouwers en Joost Nan
Het lage aantal strafrechtelijke wrakingen rechtvaardigt de aandacht daarvoor in het project Modernisering Wetboek van Strafvordering niet. Het onderwerp zou sowieso niet binnen dat project op de schop moeten worden genomen. Als er al wijzigingen in de wrakingsregeling moeten worden aangebracht, dient dat namelijk in harmonie met het civiele en het bestuursrecht te gebeuren. Omwille van de efficiëntie en rechtseenheid zou het instellen van één landelijke wrakingskamer kunnen worden overwogen die de wrakingsverzoeken vanuit alle rechtsgebieden voor haar rekening neemt. Naar buiten toe zal dat een objectievere indruk geven, terwijl het de sfeer binnen de rechterlijke macht goed zal doen, aangezien directe collega’s elkaar niet meer hoeven te beoordelen.


Lees het hele artikel in Navigator.

 

Bekijk dit nummer in Navigator.

6 april 2016