Wetsvoorstel (8-6-2006) tot vaststelling van een nieuwe regeling voor het hoger onderwijs en het onderzoek.
Een eerste belangrijke reden voor de indiener, de staatssecretaris van OCW, om de bestaande wetgeving voor het hoger onderwijs te vervangen, is dat het hoger onderwijs nauwer moet aansluiten bij de economische en maatschappelijke actualiteit.
Ten tweede wil de staatssecretaris met dit wetsvoorstel de positie van de student versterken. Door de invoering van leerrechten (aanhangig bij de Tweede Kamer) komt de student meer centraal te staan. Dit past in een bredere discussie die in ons land wordt gevoerd over de toekomst van voorzieningen die de overheid (mede) bekostigt. Inzet van de discussie is een andere manier van sturing waarbij de overheid minder centraal aanstuurt en een groter beroep doet op maatschappelijke krachten. Ook bij het hoger onderwijs speelt de discussie over hoe de positie van de student en andere 'stakeholders' in het sturingsnetwerk sterker moet worden. Naast de vraag van de student gaat het daarbij vooral om de vraag van werkgevers naar hoger opgeleiden.
Ten derde is er, mede als resultaat van de discussie over de relatie tussen overheid en onderwijsinstellingen, behoefte om de wetgeving voor het hoger onderwijs te globaliseren en de onderwijsinstellingen meer ruimte te bieden. Daarbij gaat het niet langer om eenvoudige deregulering maar om het vinden van nieuwe effectieve 'checks and balances' en het hanteren van moderne wetgevingsprincipes zoals de introductie van 'zorgplichten'.
Met de nieuwe wetgeving moet het onderwijs zelf de ruimte krijgen om het initiatief te nemen, waardoor er meer verscheidenheid en een hogere kwaliteit moet ontstaan. Zo zou de nieuwe wet voor een aanzienlijke vermindering van de regeldruk leiden. In vergelijking met de vorige wet is het aantal artikelen meer dan gehalveerd. De wet leidt volgens de staatssecretaris tot een administratieve lastenvermindering van circa 15% voor hogescholen en 37% voor universiteiten. Deels komt die verminderde regeldruk door introductie van de zogenaamde zorgplicht. Met een zorgplicht geeft de overheid aan voor welk eindproduct de hogescholen en universiteiten verantwoordelijk zijn zonder voor te schrijven hoe tot dat product wordt gekomen. Om te voorkomen dat de deregulering vanuit de overheid leidt tot meer regels binnen de onderwijsorganisatie komt er een bureaucratiemeter. Zo wordt per universiteit en hogeschool inzichtelijk gemaakt welk gedeelte van het belastinggeld aan onderwijs wordt besteed en hoeveel aan andere activiteiten. Behalve minder regels heeft de nieuwe wet het doel nieuwe initiatieven vanuit de onderwijssector te stimuleren door een aantal belemmeringen op te heffen. Onder meer door ruimere samenwerking mogelijk te maken dan alleen een besturenfusie; de samenwerkingsmogelijkheden tussen ROC's en hogescholen te verruimen en onderwijsinstellingen de ruimte te geven zelf te experimenteren met nieuwe ideeën. Het uitgangspunt van binariteit, onderscheid tussen hogescholen en universiteiten, blijft ook in de nieuwe wet overeind. De hogescholen krijgen wel een wettelijke taak om onderzoek te verrichten. Het gaat dan niet om fundamenteel -academisch- onderzoek, maar om onderzoek gericht op de beroepspraktijk. De relatie met het bedrijfsleven is daarbij essentieel.
De positie van student en professional wordt versterkt. De kwaliteit van onderwijs en onderzoek wordt voor het grootste gedeelte gevormd door de professionals. Hoogleraren, docenten en onderzoekers nemen sleutelposities in. Bestuurders moeten ten dienste staan van de professionals. Openbaarheid van studiekeuzegegevens is een belangrijk onderdeel om de student beter in positie te brengen. Daarnaast wordt de rechtsbescherming laagdrempelig en eenduidig. De medezeggenschapsraad blijft een grote rol spelen als het gaat om inspraak van student en docent en krijgt in de nieuwe wet een onderzoeksrecht. Bij de beoordeling van opleidingen (accreditatie) krijgt het onderdeel 'kwaliteit van personeel' een zwaardere toets. Een terugtredende overheid betekent geen absolute vrijbrief in handelen voor de onderwijsinstellingen. De 'checks and balances' in het hoger onderwijs worden op een andere manier vormgegeven. Daarbij krijgen de directe afnemers en betrokkenen een grotere rol. Door werkgevers als gesprekspartner voor hogescholen en universiteiten op te nemen zal de afstemming tussen onderwijs en arbeidsmarkt verbeterd moeten worden.
De nieuwe wet op het hoger onderwijs en onderzoek is een van de drie elementen van de zgn. 'begeisterungsagenda'. Die agenda is er op gericht de kwaliteit van het onderwijs en onderzoek op een hoger niveau te brengen en verscheidenheid te stimuleren. De andere twee elementen zijn 'geld volgt de student' (leerrechten), waardoor goede onderwijsinstellingen beloond worden en prestatieprikkeling door openbare vergelijkingen. Het streven is de nieuwe wet 1 september 2007 van kracht te laten zijn.