Wetvoorstel tot wijziging van de Waterschapswet, de Waterwet en de Algemene wet bestuursrecht in verband met het versterken van de toepassing van het profijtbeginsel bij de watersysteemheffing, het geven van ruimte aan nieuwe ontwikkelingen en het oplossen van enkele knelpunten

—Het wetsvoorstel beoogt onder meer de toepassing van het profijtbeginsel bij waterschapsbelastingen te versterken. Het voorziet daartoe onder meer in een voorstel voor een bevriezing van de lastenverdeling in de categorie ‘gebouwd’ om de lastenverschuiving tussen woningen en niet-woningen in de toekomst tegen te gaan. Ook wordt voorzien in de mogelijkheid om voor wateraanvoerprojecten de heffing van diegenen die daarbij gebaat kunnen zijn met maximaal honderd procent te verhogen. Op die manier wordt deze voorziening niet meer via de watersysteemheffing op alle belastingbetalers verhaald. Het wetsvoorstel bevat eveneens enkele wijzigingen die gericht zijn op de klimaat-, energie- en circulaire doelstellingen van de waterschappen en die samenhangen met de wijzigingen in de heffingensystematiek. Ook bevat dit wetsvoorstel een aantal aanpassingen in de zuiverings- en verontreinigingsheffing in verband met het oplossen van enkele knelpunten. Waterschappen hoeven daardoor niet langer gebruik te maken van mens- en milieubelastende stoffen in het onderzoek dat nodig is om voor bedrijven met een groot aantal vervuilingseenheden de hoogte van de zuiverings- of verontreinigingsheffing vast te kunnen stellen. Daarnaast wordt een alternatieve methode voorgesteld voor het gebruik van de tabel afvalwatercoëfficiënten. Bovenstaande maatregelen worden in één wijziging voorgesteld, omdat alle wijzigingen zien op aanpassing van het belastingstelsel van de waterschappen. De (financiële) effecten van dergelijke wijzigingen moeten ook in samenhang worden bezien. Naar aanleiding van het advies van de Afdeling advisering van de Raad van State is in de toelichting verduidelijkt waarom niet gecorrigeerd wordt voor de stijging van de huizenprijzen die in het verleden plaatsvond. Opgemerkt wordt dat in 2009 bewust is gekozen om economische waarde leidend te laten zijn bij de verdeling van kosten binnen de categorie ‘gebouwd’. Met dit wetsvoorstel is de wijze waarop de kosten worden toegedeeld opnieuw bezien. Dit heeft ertoe geleid dat de kostentoedeling voortaan op andere gronden wordt gedaan. Door ook te corrigeren voor de waardestijging van de woningen in het verleden zou een vorm van terugwerkende kracht worden verleend aan deze bepaling. Vanuit het oogpunt van rechtszekerheid moet met het verlenen van terugwerkende kracht terughoudend worden omgegaan als dit belastend is. Voor de categorie ‘niet-woningen’ zou dit inderdaad belastend zijn. Gezien de eerder gemaakte bewuste afweging voor dit systeem, de rechtszekerheid die van belang is bij (fiscale) maatregelen en de grote lastenverschuiving ‘ex post’ naar de categorie ‘niet-woningen’ wordt het hier niet wenselijk geacht ontwikkelingen uit het verleden om te buigen.

Kamerstukken