Wetsvoorstel (14-01-2015) tot wijziging van het Wetboek van Strafrecht in verband met de herziening van de regeling inzake de meerdaadse samenloop in strafzaken (herziening regeling meerdaadse samenloop in strafzaken)
—Volgens het kabinet leidt de toepassing van de regeling betreffende de meerdaadse samenloop niet altijd tot redelijke uitkomsten. Daarom wordt deze met onderhavig wetsvoorstel herzien. Het voornemen tot aanpassing van de regeling van de meerdaadse samenloop was reeds bij brief van 8 december 2011 aangekondigd (Kamerstukken II 2011/12, 29 279, nr. 129). Die brief vloeide voort uit een gedachtewisseling met de Tweede Kamer naar aanleiding van een vonnis dat de Amsterdamse rechtbank in oktober 2011 wees (Rechtbank Amsterdam 14 oktober 2011, ECLI:NL:RBAMS:2011:BT7651). De rechtbank veroordeelde de verdachte in deze zaak tot tien jaar gevangenisstraf wegens een aantal ernstige zedendelicten. De wettelijke regeling van de strafoplegging zoals neergelegd in de artikelen 57 en 63 Sr liet evenwel een straf van deze hoogte volgens de rechtbank niet toe. De rechtbank voelde zich daardoor ernstig in haar straftoemetingsvrijheid beperkt en oordeelde mede daarom dat de wettelijke samenloopregeling in deze zaak niet moest worden toegepast. Dit vonnis is op 19 februari 2013 door de Hoge Raad in het belang der wet vernietigd.
De voorgestelde herziening gaat verder dan onderzoekers van de Universiteit Leiden aanbevolen op basis van hun onderzoekrapport ‘Meerdaadse samenloop in het strafrecht’. Thans wordt voorgesteld de huidige regeling van de meerdaadse samenloop, tezamen met een enkele technische verbetering, inhoudelijk op de volgende onderdelen aan te passen:
- het huidige strafplafond voor de gevallen dat iemand voor meerdere feiten gelijktijdig wordt berecht, te weten één derde boven het hoogste strafmaximum (artikel 57, tweede lid, Sr), wordt verhoogd tot de helft boven het hoogste strafmaximum. Het bestaande stelsel van gematigde cumulatie voor de vrijheidsstraf blijft derhalve gehandhaafd, maar wordt verruimd. Dit past volgens het kabinet bij de veranderde opvattingen over de laakbaarheid en strafwaardigheid van het meervoudig plegen van strafbare feiten, gecombineerd met verbeterde methoden voor de opheldering van oude zaken waarin alsnog een verdachte wordt geïdentificeerd;
- de regeling die de straftoemetingsruimte bepaalt voor de situatie waarin iemand na één of meer veroordelingen wordt berecht voor een strafbaar feit dat is begaan vóór die veroordeling(en) wordt eveneens gewijzigd (artikel 63 Sr). Anders dan thans het geval behoeft de rechter voortaan bij het bepalen van het strafmaximum slechts met één, onherroepelijke, veroordeling rekening te houden. Dat is de eerste veroordeling waarin voor het strafbare feit, indien het in die zaak ten laste was gelegd en bewezen verklaard, een straf had kunnen worden bepaald. Hiermee wil het kabinet voorkomen dat rechters in hun straftoemetingsvrijheid te zeer worden beknot doordat dat totaal aan opgelegde straffen volledig in mindering dient te worden gebracht op de straf voor het te berechten feit. Daarmee kan – zo redeneert men – beter dan thans het geval, worden voorkomen dat een ernstig misdrijf vrijwel straffeloos blijft als aan verdachte sinds het plegen van dat feit een groot aantal (in totaal) zeer lange vrijheidsstraffen is opgelegd.
Het voorgesteld artikel 63 Sr heeft een nieuwe opzet. Het eerste en tweede lid markeren het bereik van de regeling: als iemand, nadat hij tot een onherroepelijke straf is veroordeeld, schuldig wordt verklaard aan een misdrijf of overtreding vóór die strafoplegging gepleegd, wordt uitsluitend rekening gehouden met de eerste onherroepelijke veroordeling waarin voor het misdrijf of de overtreding, indien ten laste gelegd en bewezen verklaard, een straf had kunnen worden bepaald. Het derde lid geeft vervolgens aan op welke wijze deze eerstvolgende veroordeling bij de strafoplegging voor het ten laste gelegde feit kan worden betrokken. De rechter bepaalt in de eerste plaats de straf voor het ten laste gelegde feit. Vervolgens moet hij bepalen, met inachtneming van de eerdere veroordeling, welke straf hij feitelijk oplegt aan de verdachte. Indien de strafruimte zodanig is dat zij de mogelijkheid voor de rechter beperkt om een straf voor het ten laste gelegde feit op te leggen die hij passend acht, kan de rechter op grond van artikel 63, derde lid, Sr ook een gezamenlijke straf opleggen waarin de eerder opgelegde straf oplost. Deze gezamenlijke straf biedt de rechter in de gevallen die daarvoor in aanmerking komen, de mogelijkheid beter uitdrukking te geven aan de ernst van het bewezen verklaarde feit. Met een gezamenlijke straf is voorts gegeven dat zij ook nadrukkelijk dient ter vereffening van de schuld van de verdachte aan dat bewezenverklaarde feit.
Kamerstukken
- TK 2014/15, 34 126, nr. 1
- TK 2014/15, 34 126, nr. 2
- TK 2014/15, 34 126, nr. 3
- TK 2014/15, 34 126, nr. 4
- TK 2015/16, 34 126, nr. 6
- TK 2017/18, 34 126, nr. 17
- TK 2017/18, 34 126, nr. 18
- EK 2017/18, 34 126, nr. A
- EK 2017/18, 34 126, nr. B
- EK 2017/18, 34 126, nr. C
- EK 2018/19, 34 126, nr. D
- EK 2019/20, 34 126, nr. E
- EK 2020/21, 34 126, nr. F
- EK 2020/21, 34 126, nr. G