Brief van de Minister van BuZa (2-3-2012) waarbij hij ter stilzwijgende goedkeuring overlegt het op 17 oktober 2003 te Parijs tot stand gekomen verdrag inzake de bescherming van het immaterieel cultureel erfgoed (Trb. 2011, 151)

—Door globalisering dreigt de verscheidenheid van uitingen van immateriële cultuur in de wereld te verminderen. Voor UNESCO (Organisatie voor Onderwijs, Wetenschap en Cultuur van de Verenigde Naties) was dit de aanleiding om dit Verdrag inzake de bescherming van het immaterieel cultureel erfgoed (het Verdrag) te initiëren met als doel het immaterieel cultureel erfgoed wereldwijd veilig te stellen. Met dit Verdrag beoogt UNESCO zichtbaar te maken dat niet alleen het wereldwijd veilig stellen van materieel erfgoed, maar ook van immaterieel erfgoed van het grootste culturele belang is. Het Verdrag schept een kader voor internationale samenwerking ten behoeve van het veiligstellen van de diversiteit van immaterieel cultureel erfgoed in de wereld. De doelstellingen van het Verdrag zijn het veilig stellen of borgen (safeguarding) van het voortbestaan van deze dynamische vorm van erfgoed; het verzekeren van respect voor het erfgoed van gemeenschappen, groepen en individuen en het vergroten van het bewustzijn van en waardering voor dat erfgoed op lokaal, nationaal en internationaal niveau. Het Verdrag biedt geen handvatten voor het in standhouden van immaterieel erfgoedpraktijken die op gespannen voet staan met de rechten van de mens. Het Verdrag is ook bedoeld om een betere internationale balans te bewerkstelligen tussen enerzijds het behoud van (materieel) Werelderfgoed, dat wordt gedomineerd door westerse landen, en anderzijds het veiligstellen van immaterieel erfgoed dat vooral in de niet-westerse landen te vinden is. Het Verdrag bepaalt dat de staten die hierbij partij zijn, zich verplichten tot het beschermen, identificeren en definiëren van de verschillende elementen van immaterieel cultureel erfgoed, die aanwezig zijn op hun grondgebied – met de medewerking van gemeenschappen, groepen en non-gouvernementele organisaties. De belangrijkste verplichting die het Verdrag op nationaal niveau stelt, is het samenstellen van een of meerdere inventarissen van het immaterieel erfgoed op het grondgebied van de desbetreffende staat.
 

Kamerstukken