Brief van de minister van BuZa (31-5-2005) waarbij hij ter stilzwijgende goedkeuring aanbiedt het facultatief Protocol inzake de verkoop van kinderen, kinderprostitutie en kinderpornografie bij het Verdrag inzake de rechten van het kind; New York, 25 mei 2000.
Dit Protocol verplicht onder meer tot (1) strafbaarstelling van enige in het kader van de verkoop van kinderen - dat is elke handeling of transactie waarbij een kind wordt overgedragen aan een ander tegen betaling of enige andere vergoeding - verrichte handelingen: (i) het aanbieden, afleveren of aanvaarden van een kind met het oogmerk van (a) seksuele uitbuiting, (b) overdracht van organen uit winstbejag, (c) onderwerpen van een kind in dwangarbeid, (ii) het als tussenpersoon onrechtmatig verkrijgen van toestemming voor illegale adoptie. Het stelt verder strafbaar (2) aanbieden, verkrijgen of beschikbaar stellen van een kind voor prostitutie en (3) enige handelingen met betrekking tot kinderpornografie. Voor Nederland noodzaakt dit Protocol slechts tot wijziging van artikel 51a van de Uitleveringswet. Wijziging van dit artikel heeft tot gevolg dat, in het geval een uitleveringsverdrag tussen Nederland en een van de partijen bij dit Protocol zou ontbreken, dit Protocol als verdragsbasis voor een eventuele uitlevering kan dienen. Dat voor het overige geen uitvoeringswetgeving nodig is, komt doordat Nederland kinderhandel, gericht op seksuele dienstverlening, illegale adoptiebemiddeling, kinderprostitutie en kinderpornografie reeds strafbaar heeft gesteld.
Dit Protocol vertoont doublures met het hierboven gesignaleerde protocol inzake mensenhandel. Het is volgens de nota van toelichting echter onvermijdelijk dat er internationale instrumenten tot stand worden gebracht die raakvlakken met elkaar hebben. De internationale gemeenschap werkt soms vanuit een verschillende optiek en in een verschillend kader aan instrumenten op verwante terreinen.