Wetsvoorstel (13-10-2009) tot wijziging van het Wetboek van Strafvordering en de Wet DNA-onderzoek bij veroordeelden in verband met de introductie van DNA-verwantschapsonderzoek en DNA-onderzoek naar uiterlijk waarneembare persoonskenmerken van het onbekende slachtoffer en de regeling van enige andere onderwerpen

—Minister Hirsch Ballin wil een nieuw type DNA-onderzoek in het strafrecht introduceren, namelijk het DNA-verwantschapsonderzoek. Het gaat om DNA-onderzoek dat kan uitwijzen of een bloedverwant van de persoon van wie het DNA door politie en justitie is onderzocht, de mogelijke dader is van een misdrijf. De bewindsman heeft hiertoe op 13 oktober een wetsvoorstel ingediend. Op dit moment voorziet het Wetboek van Strafvordering in art. 138a in twee typen DNA-onderzoek. Het eerste type DNA-onderzoek is het zogenaamde klassieke DNA-onderzoek (ook wel aangeduid als standaard DNA-onderzoek). Dit onderzoek is gericht op het vergelijken van twee DNA-profielen. Het gaat hier vooral om het vergelijken van het DNA-profiel, dat uit het celmateriaal van een verdachte is verkregen, met de DNA-profielen, die in de DNA-databank zijn opgeslagen. Het tweede type DNA-onderzoek dat het Wetboek van Strafvordering kent, is gericht op het vaststellen van uiterlijk waarneembare persoonskenmerken van de onbekende verdachte ofwel sporenmateriaal.

De vergelijking die bij verwantschapsonderzoek plaatsvindt, is niet, zoals bij het klassieke DNA-onderzoek, gericht op een volledige overeenkomst (de zogenaamde hit/no-hitvergelijking) tussen het DNA-profiel van een onbekende verdachte en het DNA-profiel van een bekende persoon, maar op een gedeeltelijke overeenkomst die erop kan duiden dat een bloedverwant van de onderzochte persoon de mogelijke dader is. Deze toepassing van het DNA-onderzoek die in Nederland al wordt gebruikt bij bijvoorbeeld vaststelling van ouderschap, gezinshereniging in asielprocedures en de identificatie van oorlogsslachtoffers, slachtoffers van rampen en vermiste personen, kan van betekenis zijn voor de opheldering van strafbare feiten, de positieve ervaringen in Engeland laten dat zien, aldus de minister in de memorie van toelichting. In 2005 is in Engeland in 33 zaken actief in de DNA-databank gezocht naar verwantschapsrelaties. In 7 van deze zaken is mede dankzij deze zoekactie een dader berecht.

Verder wordt in het wetsvoorstel een wettelijke grondslag gecreëerd voor een uitbreiding van de mogelijkheden van de toepassing van DNA-onderzoek naar uiterlijk waarneembare persoonskenmerken. Het Wetboek van Strafvordering voorziet al in de mogelijkheid om dit type DNA-onderzoek in te zetten bij de onbekende verdachte, maar de minister wil de reikwijdte van dit instrument uitbreiden tot het achterhalen van de identiteit van een ongeïdentificeerd overleden slachtoffer.

Het derde voorstel dat in het wetsvoorstel wordt uitgewerkt, is het toekennen van de bevoegdheid aan de hulpofficier van justitie tot het verrichten van DNA-onderzoek aan celmateriaal van een onbekende verdachte. Aan de hulpofficier van justitie komt op het terrein van DNA-onderzoek nu nog geen enkele wettelijke bevoegdheid toe.
 

Kamerstukken