Wet van 20-5-2010 Stb. 2010, 200 en inwerkingtredingsbesluit van 1-6-2010 Stb. 2010, 201

Wet tot implementatie van het kaderbesluit nr. 2008/675/JBZ van de Raad van 24 juli 2008 betreffende de wijze waarop bij een nieuwe strafrechtelijke procedure rekening wordt gehouden met veroordelingen in andere lidstaten van de Europese Unie (PbEU L 220)

—Het doel van het kaderbesluit is te bewerkstelligen dat bij de beoordeling of sprake is van recidive niet alleen rekening wordt gehouden met vroegere veroordelingen door de eigen, nationale, strafrechter maar tevens met vroegere veroordelingen, uitgesproken door een strafrechter in een andere lidstaat van de EU. Het beginsel van wederzijdse erkenning leidt ertoe dat, hoewel de strafrechtsstelsels binnen de Europese Unie van elkaar verschillen, de daarin genomen beslissingen met inbegrip van veroordelingen in beginsel als aan elkaar gelijkwaardig moeten worden beschouwd en vergelijkbare rechtskracht moeten hebben. Het moet gaan om onherroepelijke veroordelingen door een strafrechter. Buitenlandse beslissingen van administratieve autoriteiten vallen niet onder de reikwijdte van dit kaderbesluit en zijn dan ook niet opgenomen in deze wet. Aangezien de reikwijdte van het kaderbesluit niet expliciet is beperkt tot veroordelingen van natuurlijke personen wordt ervan uitgegaan dat de regeling ook geldt voor vroegere veroordelingen van rechtspersonen. De verplichting rekening te houden met vroegere buitenlandse veroordelingen geldt ingevolge het kaderbesluit ten aanzien van de fase die voorafgaat aan het strafproces (het vooronderzoek), tijdens het strafproces (het onderzoek ter terechtzitting) en bij de tenuitvoerlegging van een veroordeling. Hierbij kan het gaan om gevolgen van procesrechtelijke aard (recidive als grond voor voorlopige hechtenis), gevolgen voor strafsoort en strafmaat (recidive als strafverhogingsgrond) en om gevolgen voor de kwalificatie van het delict (recidive als kwalificerende omstandigheid). Er hoeven geen gevolgen te worden verbonden aan buitenlandse veroordelingen voor feiten die naar het recht van de eigen lidstaat niet strafbaar zijn (ontbreken van dubbele strafbaarheid) of die onder de gegeven omstandigheden in de eigen lidstaat niet tot een strafrechtelijke veroordeling hadden kunnen leiden.

Ter implementatie van het kaderbesluit wordt onder meer in de betekenistitel van het Wetboek van Strafrecht een definitiebepaling opgenomen (nieuw art. 78c Sr) waarin wordt bepaald dat waar gesproken wordt van een voorafgegane of vroegere veroordeling wegens een strafbaar feit daaronder mede wordt verstaan een voorafgegane of vroegere onherroepelijke veroordeling door een strafrechter in een andere lidstaat van de Europese Unie wegens soortgelijke feiten.

Inwerkingtreding 1 juli 2010.
 

Kamerstukken